5
Afleiding
Na een tijdje was
Aneles' ontluikende verdriet uitgeput en hield hij op met huilen.
Er leek een zachte bries door Linden heen te waaien, die de as uit
haar hart verdreef, tot niets er meer op wees, dat er ooit een vuur
in had gewoed. Maar ze kon niet blijven waar ze was. De stenen
vloer en muren vormden niet bepaald een comfortabele omgeving. In
plaats daarvan drukten de harde oppervlakken op haar kneuzingen,
terwijl ze toch al zoveel pijn had. Uiteindelijk stond ze op, pakte
de lamp op en hinkte over de vloer om de andere ruimtes van hun
gevangenis te onderzoeken. Achter het gordijn naast Anele bevond
zich een Mithil Nedersteense uitvoering van een badkamer. Op een
laag houten tafeltje stonden een stenen kom en een grote kan vol
water. Daarnaast stond een pot fijn zand, waarschijnlijk om vuil
weg te schrobben. Een stenen afvoer, die schuin de grond inliep,
was voor de andere noodzakelijkheden. Ze wilde zich wassen. Ze
vreesde dat een levenslange rituele wassing nog niet zou volstaan,
om haar weer schoon te krijgen. Haar verwondingen waren echter te
diep en te gevoelig, om zich schoon te laten boenen. Bovendien
stond ze te wankelen op haar benen en kon ze haar hoofd bijna niet
meer rechtop houden. Met onzekere tred verliet ze de badkamer. In
de volgende ruimte vond zij wat ze zocht: twee bedden die tegen de
muren stonden. Het waren houten veldbedden, bedekt met een dikke
laag varens en gras en voorzien van uit ruwe wol geweven dekens.
Hoog in de muur zat een raam, dat eveneens was dicht gemaakt, met
grote stenen. Ze draaide zich om en zei op vermoeide toon tegen
Anele: 'Twee bedden.' Toen hij niet reageerde, voegde ze eraan toe:
'Je hebt zeker al jaren niet meer in een bed geslapen.' Hij gaf nog
steeds geen enkele reactie. Hij zat in elkaar gezakt tegen de muur
en het leek wel of zijn lichaam met de stenen versmolten was.
Zuchtend ging ze de slaapkamer binnen en liet het gordijn achter
zich dichtvallen.
Zonder dat zij daar een speciale reden voor had, koos zij het bed
aan de linkerkant. Ze strompelde er naartoe, ging op de rand zitten
en trok haar laarzen en sokken uit. Toen strekte ze zich uit tussen
twee van de dekens en viel ogenblikkelijk in slaap. Af en toe lag
ze te woelen van de pijn, maar ze werd er niet wakker van.
Uitputting hield de pijn op afstand. Jeremiah verscheen in scherpe
pijnscheuten, die aan hartinfarcten deden denken. Zij zag de
smeekbede in zijn troebele blik. Zijn haar, helemaal in de war door
verwaarlozing en een ruwe behandeling, hing in schrijnende pieken
om zijn hoofd. De paarden steigerden veronachtzaamd op het blauwe
flanel van zijn pyjama. Zij huilde om hem, zonder wakker te
worden.
Vanuit de verte sprak Covenant haar toe, maar hij was zover weg,
dat zij hem niet kon verstaan. Honninscrave schreeuwde, terwijl hij
samadhi Sheol in bedwang hield, opdat Nom de Zandgorgoon Heer
Veils' dienaar kon verscheuren. Covenant bleef het proberen, maar
zijn verlangen om haar te troosten, of te helpen, slaagde er niet
in, de barrière, die zich tussen hen bevond, te doorbreken.
Verwrongen oergruwels vielen bij bosjes, verpletterd door de
onverwachte felheid van IJdels' donkere handen.
Toen hij nog leefde, had Covenant haar meegevoerd naar het licht,
toen haar duisternis haar dreigde te overweldigen. Dat had hij
meermalen gedaan. Hij had haar geleerd, dat haar angsten en
mislukkingen, haar tekortkomingen, haar juist menselijk en kostbaar
maakten, de moeite waard om lief te hebben. Maar nu kon hij
haar niet bereiken. Omdat de oergruwels zich tegen de Versmader
hadden gekeerd, had hij ze allemaal vernietigd.
Om Covenant te bevrijden uit de door de Elohim opgelegde fatale
stagnatie, had Linden hem onder controle gehouden met haar
gezondheidsbesef. Ze had in een veld vol bloemen gezeten, onder een
helende zon, vol van licht en stralend van vreugde. Covenant was
haar verschenen als een jongeling, die haar net zo dierbaar was,
als Jeremiah. Hij had zijn handen geopend voor haar open hart en
was geheeld. Linden, riep hij haar met zwakke stem toe, zoek mij.
Als haar zoon had kunnen spreken, had hij haar misschien hetzelfde
gesmeekt. In haar dromen riep zij zijn naam, maar ze bleef slapen.
Gevolgd door een echo van haar verloren geliefden, ontwaakte ze ten
slotte langzaam uit haar sluimering. Toen ze haar ogen opende,
verkoelden haar tranen haar wangen. Haar ledematen waren zwaar van
vermoeidheid. Maar ze was wel wakker. Zwakjes verlicht door kleine
lichtstraaltjes door het geblokkeerde raam, rezen overal om haar
heen de stenen muren van haar gevangenis. Toen zij naar het andere
bed keek, zag zij dat het leeg was en onbeslapen. Anele had in de
andere kamer geslapen. Of de Haruchai hadden hem 's nachts
weggehaald en overgebracht naar Luststeen... . Hij is de hoop van
het Land. Haar enige gezelschap. Half versuft van de slaap en de
dromen, rolde Linden haar stijve lichaam uit bed.
Bij het opstaan protesteerden haar gewrichten heftig. Ze bleef een
paar tellen bewegingloos staan en probeerde haar krachten te
verzamelen. Toen strompelde zij als een slecht scharnierende
ledenpop naar de andere kamer. Het was schemerig achter het
gordijn. De lamp was opgebrand. De enige verlichting kwam in
stroken langs de randen van het leer dat voor de ingang van de
gevangenis hing. Ze hoorde geen geluiden van het dorp buiten het
kleine gebouwtje: er werd niet geroepen of gepraat, ze hoorde geen
passerende voetstappen en geen spelende kinderen. Mithil Nedersteen
leek doodstil, zo uitgestorven als een kerkhof. Het enige
geluid dat de stilte verbrak, was Aneles' raspende ademhaling. Hij
lag waar Linden hem had achtergelaten, helemaal opgerold tegen de
muur, alsof hij daar bescherming zocht. Zoals hij daar in het half
duister lag te slapen, leek hij onuitsprekelijk eenzaam. Niettemin
was het voor haar toch een hele opluchting, dat ze hem niet bij
haar hadden weggehaald. Terwijl zij had liggen slapen, waren er
kommen vers voedsel en water voor hen op de grond gezet. Maar ze
waren half leeg: kennelijk had Anele 's nachts wat gegeten en
gedronken. Zelf was zij zich niet bewust van honger of dorst. Haar
hoofd zat nog vol slaap en dromen, zodat er voor niets anders
plaats was. Maar ze wist dat ze moest eten, dus liep ze de kamer
door en ging bij de kommen zitten. In Jeremiahs' naam lepelde ze
koude stoofpot in haar mond en dronk van het koele water, tot
allebei de kommen leeg waren. Covenant had gezegd, dat zij hem
moest komen zoeken. Vertrouw op jezelf. Doe iets wat zij niet
verwachten. Ze werd nog eens gek van haar dromen.
In een poging ze te verdrijven, krabbelde ze moeizaam overeind en
ging de badkamer binnen. Daar plensde zij koud water in haar
gezicht en boende haar huid met zand, net zolang tot de onverwarmde
vloer haar kramp in haar voeten bezorgde. Toen keerde zij terug
naar de slaapkamer, om haar sokken en laarzen weer aan te trekken.
Simpele dingen: triviale handelingen. Op zichzelf nietszeggend.
Toch hielpen ze haar het gevoel van machteloosheid van zich af te
zetten.
Ze had Anele beloftes gedaan. Daar had ze geen spijt van. Maar
vanwege die beloftes zat zij hier net zo in de val als hij. Maar
zij was arts, getraind in geduld en vage oplossingen: de dagelijks
terugkerende ritmes van plichtsbetrachting. Als zij een vrouw zou
zijn die toegaf aan haar ergernis - of haar wanhoop - zou ze haar
moed en wilskracht allang verloren zijn. Thomas Covenant had haar
geleerd dat zelfs de meest beschadigde en kwetsbare geesten, niet
verslagen konden worden, zolang zij er niet voor kozen zichzelf te
verloochenen. Toen zij haar besluit had genomen, liep zij de
slaapkamer weer uit, met de bedoeling het grote gordijn te openen,
de dichtst bijzijnde Haruchai te zoeken en erop te staan, dat zij
Staf nog een keer te spreken kreeg. Ze wilde alles horen wat hij
haar eventueel kon vertellen, over hoe de Staf van Gerechtigheid
verloren was gegaan. Ze moest inzicht zien te krijgen in wat er met
het Land was gebeurd. In de grote kamer trof zij Anele echter
klaarwakker aan. Hij zat met zijn rug tegen de muur. Zo te zien
hadden de rust en het eten hem goed gedaan. Hij had weer wat meer
kleur op zijn wangen en er was iets van de ravage uit zijn trekken
verdwenen. Hij stond niet op om haar te begroeten, maar de kleine
bewegingen, waarmee hij zijn hoofd en schouders draaide, leken
soepeler, minder broos. 'Anele,' vroeg ze op zachte toon, 'hoe voel
je je? Waarom heb je geen gebruik gemaakt van het bed? Dan had je
lekkerder geslapen,' Hij liet zijn kin op zijn borst zakken en
vermeed haar blik. Zijn vingertoppen gleden doelloos over de stenen
naast hem. 'Anele slaapt niet in bedden. Dromen zijn valstrikken.
Hij zou erin verdwalen. Hier kunnen ze hem niet vinden.' Zonder
haar gezondheidsbesef voelde Linden zich enorm beperkt, bijna
gehandicapt. Maar ze moest proberen hem te begrijpen. Ze vroeg zo
voorzichtig mogelijk verder. 'Hier?' vroeg zij, met zachte stem.
'Op de grond?' 'Op steen,' antwoordde hij. 'Jij beschermt Anele
niet. Steen is zijn enige vriend.' In een ander stadium van zijn
waanzin had hij beweerd, dat de rotsen om hem heen tegen hem
spraken. 'Anele...' Inwendig scheldend op de pijn in haar spieren,
hurkte Linden naast hem op de grond. In de hoop hem op zijn gemak
te stellen, raakte zij met opzet zijn schouder aan met de hare. 'Ik
heb gezegd dat ik je zou beschermen. Dat meende ik. Ik weet alleen
nog niet hoe.' Toen vroeg ze: 'Wat doet steen dan voor je? Waarom
heb je het nodig?' Hoe konden muren en vloeren hem tegen zijn
dromen beschermen? De oude man zocht naar een antwoord. 'Anele
probeert - hij doet zijn best - Heel hard zijn best. Dat doet hem
pijn. Maar hij blijft het toch proberen.' Zij wachtte af. Een
ogenblik later besloot hij: 'Altijd. Gevangen en verloren. Anele
doet zijn best. Hij moet het zich herinneren.' Wat moest hij zich
herinneren? wilde ze vragen. Welke kennis trachtte zijn gebroken
geest voor hem te verbergen? Waarom had hij voor waanzin gekozen?
Maar als hij die vraag had kunnen beantwoorden, had hij niet in
deze netelige omstandigheden verkeerd. Op zoek naar een manier om
langs zijn barricades te glippen, vroeg zij in plaats daarvan:
'Herinner je je mij?' Hij wierp haar een blinde blik toe en wendde
toen zijn gezicht af. 'Anele heeft jou gevonden. Hoog op de berg.
De Uitkijk. Het achtervolgde hem. Hij vluchtte. En daar was jij.'
Dat wist hij dus in elk geval nog. 'Weet je nog wat er met ons is
gebeurd?' Linden sprak op kalme, bijna achteloze toon. Ze wilde hem
doen geloven, dat hij veilig was bij haar. 'Weet je wat er met de
Uitkijk is gebeurd?' Ondanks haar voorzichtigheid had zij hem nu
toch onrustig gemaakt. Hij leek in zichzelf weg te kruipen. 'Het
kwam. Anele viel. Vuur en duisternis. Wit. Verschrikkelijk.'
Misschien had ze haar vraag niet eenvoudig genoeg verwoord. Heel
zacht en voorzichtig probeerde zij het nog een keer. 'Anele, leef
jij nog?' Als hij zich door de muur had kunnen laten opslokken, had
hij dat zeker gedaan. 'Het kwam,' herhaalde hij. 'Zij kwamen. Erger
dan de dood.'
Linden zuchtte. Haar korte moment van inzicht op Kevins' Uitkijk
had bij haar de indruk gewekt, dat hij in principe zelf
verantwoordelijk was voor zijn toestand. Hij had waanzin gekozen,
als een vorm van zelfverdediging. Nu hij daar echter voor had
gekozen, kon hij er niet zomaar mee ophouden. Hij moest hier zelf
doorheen zien te komen, goedschiks of kwaadschiks. Diezelfde
noodzaak gold voor haar en voor Jeremiah. In de hoop hem gerust te
stellen, gaf zij een zacht kneepje in de schouder van de oude man.
'Het geeft niet.' Covenant had hetzelfde tegen haar gezegd. 'Het is
gemakkelijker je iets te herinneren, wanneer je niet al te hard je
best doet. Zodra ik heb besloten wat ons te doen staat, gaan we
hier weg. Intussen weet ik zeker, dat de Meesters ons nog wat
voedsel en water zullen brengen. En ik heb iemand nodig om mee te
praten' - midden in de zin schoot haar een nieuw idee te binnen -
'bij voorkeur niet iemand van hen.' Ze wilde met een Nederstener
praten. Als de Haruchai haar dat toestonden. Vastberaden stond ze
op. Toen hinkte ze naar de deur, schoof de leren voorhang opzij en
stak haar hoofd naar buiten, in de zon. De deur kwam uit op een
smalle doorgang van aangestampte aarde, tussen woningen met platte
daken. De ochtendhemel was diepblauw en ogenschijnlijk onaangetast
door Kevins' Drek. In de verte riepen enkele vogels naar elkaar,
maar verder hoorde zij niets en zag zij niemand. Het hele dorp leek
verlaten. Ze wilde zich een ogenblik koesteren in de zonneschijn en
de stralen in haar verwondingen laten zinken, maar op datzelfde
moment kwam een van de Haruchai de hoek van haar gevangenis om. Ze
herkende de Meester zonder litteken, die Staf had geholpen, Anele
en haar gevangen te nemen. 'Linden Avery.' Hij boog, zoals Staf dat
ook had gedaan, met beide vuisten uitgestrekt ter hoogte van zijn
hart. 'Ik ben Bornin. Wij heten je welkom. Wat kan ik voor je
doen?' Zij knikte naar hem. Zijn karakteristieke onverstoorbaarheid
bracht het gevoel van verraad en woede weer boven. Die reactie
hield zij echter voor zich. 'Dank je, Bornin,' antwoordde zij op
effen toon. 'Er zijn een paar dingen die je voor me zou kunnen
doen, als je dat niet erg vindt.' Uitdrukkingsloos wachtte hij op
wat komen ging. 'Wij zouden nog wel wat water en iets te eten
kunnen gebruiken,' zei ze. 'En verder wil ik graag met een van de
Nedersteners praten. Denk je dat er iemand in de buurt is, die daar
tijd voor heeft?' Bornin leek even niet te begrijpen wat zij
bedoelde. 'Wat kan een Nederstener je vertellen wat wij niet
kunnen?'
'Dat weet ik nog niet,' antwoordde zij op neutrale toon. 'Misschien
kan ik hem vragen hoe het is, om zonder Aardkracht te leven. En
misschien wil ik alleen maar wat gezelschap. Anele is niet zo'n
prater.' De Haruchai leek te rade te gaan bij de open lucht. Toen
knikte hij. 'Goed, Linden Avery. Ga je met me mee, of wacht je
liever hier tot ik terugkom?' Denkend aan Anele verdrong zij haar
verlangen naar vrijheid en zonneschijn en liet de voorhang tussen
haar en Bornin zakken. De oude man keek even op en keerde toen
terug naar zijn verwarde gedachten. 'Anele,' zei ze in een
opwelling, 'jij hebt heel lang gevochten om te overleven.
Tientallen jaren. Krijg je wel eens hulp van iemand? Heb je
vrienden?' Hoe had zo'n half gestoorde oude man zich zo lang in
leven kunnen houden? Het zou logischer zijn geweest, als hij al
lang geleden was bezweken aan honger en verwondingen, of aan
eenzaamheid. Opnieuw sloeg hij zijn witte ogen naar haar op. Hij
leek een ogenblik serieus over haar vraag na te denken. 'Anele is
verloren,' zei hij op bijna kalme toon. Altijd alleen. En altijd op
de vlucht. Zij zijn naar hem op zoek. Maar..,' Concentratie en
somberheid vulden zijn niets ziende blik. 'De mensen zijn
vriendelijk. Wanneer zij heel ver weg zijn. Zelfs hier - krijgt
Anele te eten. Hij krijgt kleding. Wanneer zij ver weg
zijn.
En.. .' Zijn stem stierf weg, alsof hij de draad van een
herinnering kwijt was. 'En?' drong Linden aan. Toe nou, Anele. Je
moet me wel iets geven. Ik kan het niet helemaal alleen. 'En.. .'
begon hij opnieuw. Hij drukte zich dicht tegen de muur aan.
'Wezens. Donker. Angstaanjagend. Verloren dingen, die al lang dood
zijn. Anele is bang. Hij is bang... Zij geven hem te eten. Dringen
hem donkere dingen op. Maken hem sterk. Helen hem, fluisteren
waanzin. Waanzin.'
Opeens begon hij boos te schreeuwen: 'Wezens dwingen Anele zich te
herinnerenl' Toen liet hij zich op zijn zij vallen, trok zijn
knieën tegen zijn borst en verborg zijn gezicht. 'Anele!' Linden
liet zich onmiddellijk naast hem neervallen en trok hem in haar
armen. 'O, Anele, het spijt me. Ik weet dat je het moeilijk hebt.
Daar wilde ik je niet aan herinneren. Ik wilde alleen.. .' Ze had
geen idee wat hem zo van streek maakte. Dus hield ze hem alleen
maar vast en wiegde hem heen en weer, tot zijn spanning zakte en
hij rustig werd. Tegelijkertijd probeerde ze zichzelf gerust te
stellen. Ze had wel in hachelijker omstandigheden verkeerd dan nu.
De Claaf hadden haar dagenlang gevangen gehouden: een Afslachter
had haar tot het uiterste vernederd. In Kiril Threndor had moksha
Jehannum haar gemarteld, terwijl Covenant de strijd aanbond met de
Versmader. O, ze had wel ergere dingen meegemaakt. Veel erger. Maar
Jeremiah niet. Zelfs niet, toen hij zijn rechterhand in het
vreugdevuur had gestoken: zelfs toen niet. Die pijn had
betrekkelijk kort geduurd en hij had een manier gevonden om eraan
te ontsnappen. Het was niet te vergelijken met de kwellingen, die
Heer Veil wellicht voor hem in petto had. Zijn dissociatie zou hem
niet beschermen tegen de kwaadaardigheid van een wezen, dat bezit
van hem kon nemen... Zolang je van hem gescheiden bent, weet je
niet hoezeer hij moet lijden. En van haar had hij niets te
verwachten. Ze wist niet eens waar ze hem moest gaan zoeken - en
had ze dat wel geweten, dan zou ze niet in staat zijn geweest om
naar hem toe te gaan.
Aneles' toestand frustreerde haar en deed haar verdriet, maar
het beschermde haar ook. Als zij zich niet gedwongen zou voelen
voor hem te zorgen, had ze misschien haar eigen angst niet kunnen
bedwingen. Even later verliet de oude man haar, om gebruik te maken
van de badkamer. Toen hij terugkwam, kwam hij weer naast haar
zitten, met zijn schouder tegen de hare, als een soort erkenning
van elkaars gezelschap. Daar was ze blij mee. Op een gegeven moment
klonk er van achter de voorhang een aarzelend geritsel en kwam de
gedrongen gestalte van een Nederstener binnen, met in allebei zijn
handen een grote stenen kom. Anele?' vroeg hij op onzekere toon.
'Linden Avery? Je wilde mij spreken? Mij is verteld...' Zijn stem
verflauwde in twijfel. Niet erg op zijn gemak, bukte hij zich om de
kommen op de grond te zetten. Zonder een ogenblik te aarzelen,
stond Anele op en liep de kamer door, om uit een van de kommen te
drinken. Linden moest zich ertoe zetten om in beweging te komen.
Zij had zelf een Nederstener te spreken gevraagd, maar ze wist niet
meer waarom. Niets wat hij kon zeggen, zou haar in staat stellen
haar zoon te helpen. De man bleef nog even besluiteloos staan
wachten. Toen deed hij een poging zijn waardigheid te behouden. 'Ik
zie dat ik me heb vergist. Neem mij niet kwalijk.' Met het gedempte
licht achter hem, lag zijn gezicht in schaduwen. Niettemin vonden
zijn ogen een manier, om een beroep op haar te doen. Op de een of
andere manier wekte hij de indruk, dat hij niet was gekomen, omdat
een Meester hem daarom had verzocht, maar omdat hij het zelf wilde.
'Wacht even,' fluisterde Linden hees. 'Het spijt me. Wacht.' Ze
slaagde erin de kracht op te brengen om op te staan. 'Het was niet
mijn bedoeling onbeleefd te zijn.' Haar eigen stem leek van heel
ver weg te komen. Ik ben alleen' - haar keel kneep dicht - 'ik ben
alleen zo bang.' Ze deed een paar stappen naar voren. Terwijl de
Nederstener op haar wachtte, wreef zij met haar handen over haar
gezicht en trok haar haar over haar schouders naar achteren. 'Er is
iets wat ik de Meesters niet heb verteld.' Ze klonk te ver van
zichzelf verwijderd, om enigszins samenhangend te kunnen praten.
'De Haruchai. Het gaat om mijn zoon...' Niet in staat nog een woord
uit te brengen, zweeg ze, in de hoop dat haar bezoeker haar op de
een of andere manier tegemoet zou komen. Hij leek enkele
tegenstrijdige reacties weg te slikken. Na een laatste aarzeling,
zei hij: 'Ik ben Liand, zoon van Fostil. De meester heeft niet
gezegd dat jij me wilde spreken. Hij zei alleen dat je met een
Nederstener wilde praten. Ik ben toen zo vrij geweest mezelf aan te
bieden.' Alsof hij begreep dat zij meer uitleg nodig had - een
mogelijkheid om weer even tot zichzelf te komen - vervolgde hij:
'Ik werk niet op het land, maar met de paarden en paarden laten
zich erg makkelijk verzorgen. Het zijn er maar heel weinig en ze
worden de laatste tijd niet gebruikt. Wanneer ik niets anders te
doen heb, ga ik vaak met de Meesters mee, of voer werkzaamheden
voor hen uit. Ik was...' Opeens begon hij ietwat gegeneerd te
stotteren. 'Ik had mezelf vlakbij verstopt, toen ze jou en je
metgezel gevangen namen. Ik heb hen geholpen je hier naartoe te
dragen. Sindsdien wilde ik eigenlijk al met je praten. Je bent
nieuw in de Zuidvlakte en je bent nieuw voor mij en ik wil heel
graag over nieuwe dingen horen.' Terwijl hij aan het woord was,
verzamelde Linden haar krachten. Ze voelde zijn voorzichtigheid,
zijn instinctieve voorkomendheid: zijn ongevraagde verklaring voor
zijn aanwezigheid gaf haar tijd om zich voor te bereiden. Misschien
voelde hij zich wel ongemakkelijk, maar zo kwam hij niet op haar
over. In plaats daarvan leek hij spontaan vriendelijk. Dat contrast
met Staf en de Haruchai gaf haar weer moed. 'Dank je, Liand,' zei
ze, toen ze weer wat gemakkelijker ademhaalde. 'Ik ben blij dat je
bereid bent om met me te praten.' Anele draaide zich om en negeerde
de Nederstener. Hij ging weer tegen de verste muur zitten. 'O, daar
ben ik zeker toe bereid.' Liands' stem was een warme bariton,
geconcentreerd en belangstellend. 'Je manier van praten klinkt mij
vreemd in de oren en zulke kleding heb ik nog nooit gezien.'
Openhartig voegde hij eraan toe: Ik zal graag alles voor je doen
wat ik kan.'
'Dank je,' zei zij nogmaals. Onwillekeurig had zij zichzelf een
opening verschaft, een manier om iets aan haar belangrijkste
problemen te gaan doen. Terwijl ze overwoog hoe ze dit het beste
kon aanpakken, probeerde ze zijn gezicht wat beter te zien. Het
schemerdonker verborg echter zijn gezicht en maakte zijn trekken
onscherp. Behoedzaam vroeg zij: 'Kun je wat meer licht binnenlaten?
De Meesters willen Anele niet laten gaan en ik heb beloofd hem niet
alleen te laten. Maar ik wil je graag wat beter kunnen
zien.'
'Natuurlijk,' Liand reikte meteen naar de zijkant van de
deuropening, waar een haak zat, die daar kennelijk speciaal voor
was aangebracht en hing het gordijn eraan. 'Is het zo goed?' De zon
reikte niet tot heel ver in de kamer, maar er viel genoeg licht
naar binnen, om de ruimte aanzienlijk op te vrolijken. 'Vast wel,'
- Linden glimlachte flauwtjes - 'zodra we gaan zitten tenminste.'
Terwijl ze zelf op de grond ging zitten, wees ze hem een plekje
vlak voor de deur. 'Anele en ik hebben het gisteren nogal zwaar te
verduren gehad,' legde zij zo neutraal mogelijk uit. 'Ik ben nog
niet helemaal de oude.'
Toen Liand ook ging zitten, kon zij hem duidelijk zien. Hij was een
jonge man, misschien half zo oud als zij, met brede schouders en
stevige werkmanshanden. Hij droeg een wambuis en een broek van ruwe
wol, die in een soort zandkleur was geverfd. Zijn voeten werden
beschermd door dikke leren sandalen. Zijn gelaatstrekken deden haar
onmiddellijk aan Sunder denken, de enige Nederstener, die zij echt
goed had gekend: hij had Sunders' ruwe openheid, echter zonder het
verdriet en de schuldgevoelens, die de natuurlijke argeloosheid van
haar vriend hadden gecompliceerd. En verder had hij de bruine huid
en bruine ogen van zijn volk. Boven zijn vierkante kaaklijn, stompe
neus en enthousiaste blik, waren zijn losse haren en wenkbrauwen
schrikbarend zwart, zo zwart als de veren van een kraai. Zijn mond
leek ervoor gemaakt om te lachen, maar op dit moment lachte hij
niet. 'Ik heb gezien hoe je gevangen werd genomen,' zei hij op
ernstige toon tegen Linden. 'De Meesters gingen niet zachtzinnig
met je om. En ik moet er niet aan denken wat je moet hebben
doorstaan tijdens die val van de Uitkijk. Ik kan bijna niet geloven
dat je nog leeft.' Hij sloeg zijn ogen neer en merkte op
nonchalante toon op: 'Misschien dat de Meesters die wonderen
begrijpen, maar zij geven zelden antwoord op vragen - en al
helemaal niet, wanneer het om iets gaat, waar wij geen ervaring mee
hebben. Ter verklaring van jullie gevangenschap zeggen zij alleen,
dat Anele hun zorg behoeft en dat jij je tegen hen verzette.' Hij
hoefde er niet aan toe te voegen, dat hij graag een betere
verklaring wilde horen. Aan zijn zogenaamd ontspannen houding en
het snelle dichtknijpen en openen van zijn handen, was duidelijk te
zien hoe opgewonden hij was. Zij wilde hem echter geen problemen
bezorgen. Alles wat zij hem vertelde, kon de Haruchai tegen hem in
het harnas jagen. Misschien deden ze dan zelfs wel hetzelfde met
hem als met Anele. Dat risico wilde ze niet nemen: nog niet.
Bovendien wist ze niet of hij echt zo onschuldig was als hij leek.
Met het gezondheidsbesef dat zij had hervonden en weer was
kwijtgeraakt, had zij zijn wezenlijke karakter wel kunnen zien. Nu
moest ze echter meer voorzichtigheid betrachten. 'Misschien kunnen
we het daar later over hebben,' antwoordde zij. 'Er staat veel op
het spel en op dit moment weet ik niet, wie ik wel kan vertrouwen
en wie niet.' Om een interruptie voor te zijn, vervolgde zij snel:
'Ik ben hier vroeger ook al eens geweest, maar dat is heel erg lang
geleden. Ik neem aan dat mijn naam jou niets zegt?' De Nederstener
schudde zijn hoofd. 'Thomas Covenant?' ging zij verder. 'Sunder,
zoon van Nassic, de Gruizeleer van Mithil Nedersteen? Hollian
eh-Brand?' De Eerste van de Nasporing? Pekwijf?
Liand schudde nogmaals zijn hoofd. 'Dit is Mithil Nedersteen. Van
al die andere namen heb ik nog nooit gehoord.' Hij aarzelde en
vroeg toen: 'Wat is een "Gruizeleer"?' Linden bedwong haar
verontwaardiging. Die verdomde Meesters hadden werkelijk alles
onderdrukt. Als de mensen van de Zuidvlakte alle tradities waren
vergeten, waarvan hun levens vroeger afhankelijk waren geweest...
Haar boosheid met moeite bedwingend, zei ze tegen Liand: 'Je
begrijpt mijn probleem. Er is te veel tijd verstreken. Als je zelfs
niet weet wat een Gruizeleer is...' Zij zuchtte. 'Ik Kun je niet
vertellen wie ik ben, of wat ik hier doe. Om dat te begrijpen, zou
ik je eerst de hele geschiedenis van het Land moeten vertellen.'
Liand leunde naar voren, niet in het minst ontmoedigd door haar
antwoord. 'Maar jij kunt mij die geschiedenis vertellen. De
Meesters hebben het nooit over dat soort dingen. Als je hun ernaar
vraagt, geven ze gewoon geen antwoord.
Linden Avery, ik zou alles voor je doen als je mij in ruil daarvoor
de geschiedenis van het Land wilt vertellen. Behalve het verhaal
van mijn familie en Mithil Nedersteen en dan ook nog maar van een
paar generaties enkele tientallen jaren, weet ik er helemaal niets
vanaf. Terwijl ik juist.. .' Opeens zweeg hij, geschrokken van zijn
eigen enthousiasme. 'Mijn hart spreekt tot mij over grotere zaken,'
zei hij iets voorzichtiger. 'Ik zou al heel blij zijn met wat
simpele fragmenten van de verloren geschiedenis van het Land. In
ruil daarvoor zou ik bijna alles voor je willen doen.' Zijn woorden
wisten haar bijna te vermurwen. Wat een aanbod... Ze had
schaamteloos misbruik van hem kunnen maken. Verraad de Meesters
voor mij. Help ons ontsnappen. Wijs ons de weg. Ik zal je verhalen
vertellen, waarvan je hoofd gaat tollen. Misschien kon hij haar
zelfs helpen haar zoon te vinden. De Haruchai hadden het immers
niet verdiend, dat zij zich terughoudend zou opstellen? God, nee.
Uit naam van hun eigen trots, hadden zij het Land beroofd van zijn
geschiedenis en zijn kracht, van zijn glorie. Zij verdienden alles
wat zij kon doen, om hen dwars te zitten. Maar zij wist wel beter.
Stafs' overtuiging was misschien niet de hare, maar dat deed nog
niets af aan zijn wezenlijke waarde: zijn absolute eerlijkheid en
openhartigheid, zijn bereidheid om harder over zichzelf te
oordelen dan over iemand anders. En... . Helaas kon zij de waarheid
niet ontkennen.
En Liand was niet tegen hen opgewassen. Zij waren Haruchai,
buitengewoon sterk en absoluut onbuigzaam. Als zij hem tegen hen
opzette, zouden ze hem waarschijnlijk vermoorden. Ze zouden in elk
geval zijn geest beschadigen. Zij zou zijn pijn op haar geweten
hebben en er niets mee winnen. Ondanks Jeremiahs' penibele situatie
kon zij haar eigen scrupules niet zomaar de rug toekeren. Zich met
moeite beheersend, keek Linden de Nederstener recht in de ogen.
'Overtuig me,' wierp zij op zachte toon tegen. Vertel me wat je
wilde gaan zeggen. "Terwijl ik juist.. .'' Liand aarzelde.
Kennelijk had zij hem gevraagd een groot risico te nemen. Nerveus
wachtte zij af tot hij een besluit had genomen. Binnen enkele
ogenblikken won zijn opwinding - of zijn vriendelijke karakter -
het echter van zijn voorzichtigheid. Hij keek snel om zich heen en
boog zich naar voren. Zachtjes fluisterend, zei hij: 'Ondanks het
verbod van de Meesters, heb ik de Uitkijk beklommen. Ik heb een
kwaadaardige sluier over het Land zien hangen, een onheilspellende
wolk, die ik nu niet kan waarnemen. En ik heb de bergtoppen van het
zuiden machtig en majestueus boven die sluier zien uitsteken. Ik
verlang er al heel lang naar om naar die bergen te reizen en hun
zeldzame schoonheid met mijn eigen ogen te aanschouwen, ook al zal
die aanblik mij wellicht het leven kosten. Ik weet bijna zeker dat
het Land ooit zelf ook zulke wonderen heeft gekend.' Linden kreeg
tranen in haar ogen: ze kon het brandende gevoel, dat zijn woorden
teweegbrachten niet doven. Hij had een korte glimp opgevangen van
iets, dat iedereen in het Land op elk moment van de dag had moeten
kunnen zien. Zich niet bewust van wat zijn volk had verloren,
treurde hij er niet om, zoals zij. Toch was het verlies heel echt
en afschuwelijk. Ondanks het risico voor hem, wilde zij niet
onderdoen voor zijn eerlijkheid. 'Liand...' Ze veegde ruw de tranen
uit haar ogen. 'Ik kan het je nu niet allemaal uitleggen. Althans
niet hier,' waar de eerste de beste Haruchai haar kon horen. 'Maar
ik zit in moeilijkheden en ik heb hulp nodig. Ik ken de Meesters
van heel lang geleden. Zij weten wie ik ben. Toen waren zij mijn
vrienden, maar ik denk niet dat ik hen nu kan vertrouwen. Ze zijn
veranderd. Ik wil alles weten wat jij me over hen kunt vertellen.'
Anele snoof verontwaardigd, maar zei niets. Liands' blik toonde
zijn bezorgdheid. 'Ik begrijp het niet,' gaf hij eerlijk toe. 'Jij
weet veel meer over hen dan ik. Zij geven maar zelden antwoord op
onze vragen. Eigenlijk spreken ze bijna nooit. Ik weet alleen wat
iedereen in Mithil Nedersteen weet en dat is heel weinig.
Er is een plek die zij Luststeen noemen, maar wat en waar dat
precies is, dat vertellen ze ons niet. Af en toe reizen ze daar
naartoe en komen ook weer terug.' Na enkele ogenblikken besloot
hij: Ik heb geen enkele verandering in hen opgemerkt.' Zij zuchtte.
'Goed. Laat ik mijn vraag anders stellen. Wat weet je over Heer
Veil de Versmader?' Ze keek hem onderzoekend aan. 'De Grijze Doder?
De Meesters noemen hem Corruptie.' Tegen de muur kromp Anele ineen
en bedekte zijn hoofd met zijn armen. De Nederstener keek haar
niet-begrijpend aan. 'Ik vrees dat ik daar niets vanaf weet. Ik heb
die namen nooit eerder gehoord.'
'Dat bedoel ik nu,' zei Linden verbitterd. 'Dat is mijn probleem.
Het Land heeft een oude vijand. Hij is zo goed als onsterfelijk. In
de loop der eeuwen,' millennia dus, 'heeft hij meer kwaad
aangericht, dan ik je ooit zou kunnen vertellen. En jij hebt nog
nooit van hem gehoord. De Meesters weten meer over hem dan ik en ik
ken hem helaas maar al te goed.' De Versmader had in haar een echo
van zichzelf gevonden en had haar er bijna mee te gronde gericht.
'Hij is hier. Hij is hier nog steeds. Maar ze praten niet over hem.
Liand,' zei ze zo openhartig mogelijk tegen de jonge man, 'dat
maakt mij heel erg bang.' Staf had haar heel goed uitgelegd, hoe
hij erover dacht, maar ze kon het nog steeds niet begrijpen. 'Die
Heer Veil,' vroeg Liand aarzelend, 'die Versmader? Bevindt hij zich
onder ons? Wat heeft hij gedaan?' Niet in staat haar woede en haar
angst onder controle te houden, zei Linden met hese stem: 'Hij
heeft mijn zoon ontvoerd.' Haar woorden leken de Nederstener te
shockeren. Hij rechtte zijn rug en vouwde zijn armen over elkaar.
In zijn openhartige blik was angst te lezen. Anele jammerde
zachtjes, alsof hij bang was dat iemand hem zou horen. 'Dat is mijn
probleem,' zei ze nogmaals. 'Heer Veil heeft mijn zoon en jij hebt
nog nooit van hem gehoord. De Meesters willen je in onwetendheid
houden. Zij denken dat zij het Land in hun eentje kunnen
verdedigen, ook al zijn ze geen partij voor hem. Ik moet mijn zoon
vinden. En daar heb ik hulp bij nodig. Maar ik heb Staf niet over
hem verteld. Ik wil de Meesters niet tegen mij in het harnas jagen.
Als zij de waarheid kenden over wat ik moet doen...' Ze wist nu al
zeker, dat ze Jeremiah nooit zou vinden zonder Aardkracht en de
Staf van Gerechtigheid. Ik ben bang dat ze zullen proberen mij
tegen te houden.' Op iets rustiger toon, zei ze: 'Ik moet een
aantal knopen doorhakken. Ik kan hier niet zomaar blijven zitten
afwachten.' Bovendien had Anele zijn vrijheid nodig. 'Ik kan alles
gebruiken wat je me kunt vertellen.'
Duidelijk van zijn stuk gebracht, ontvouwde Liand zijn armen en
spreidde zijn handen. 'Linden Avery, ik weet werkelijk niet wat ik
moet antwoorden.' Hij had een verwarde blik in zijn ogen. 'Zowel
voor mij als voor mijn volk zijn de Meesters nooit anders geweest
dan wat ze zijn. Zoals ik al heb gezegd, gaan ze af en toe weg uit
Mithil Nedersteen. Maar meestal zijn ze er gewoon. Zij helpen ons
niet bij het bewerken van het land, of bij het oogsten van de
gewassen en het fruit. Zij zorgen niet voor de zwakken en de
zieken. Maar zij vinden alles goed wat wij doen. Ze leggen ons
nooit een strobreed in de weg en bemoeien zich niet met ons
leven.'
Linden wierp hem een scherpe blik toe. 'Maar je zei wel, dat zij je
hadden verboden Kevins' Uitkijk te beklimmen.'
'Ja,' gaf hij toe. 'Dat hebben ze inderdaad gedaan.' Aan de
uitdrukking op zijn gezicht te zien, had hij dat verbod tot op dit
moment nooit vreemd gevonden. Het was gewoon een van de vele punten
op de lange lijst van zaken, die de Meesters niet uitlegden. 'Ik
durfde hun verbod ook pas te trotseren, toen zij een paar dagen weg
waren uit Mithil Nedersteen.'
Terwijl Liand aan het woord was, leek er een wolk voor de zon te
glijden. Het licht in de deuropening verflauwde, zodat het ook in
de kamer donkerder werd. Met zijn gezicht in de schaduwen voegde
hij eraan toe: 'En zij houden er niet van als wij rondzwerven. Ze
zeggen dat wij beter in de omgeving van Mithil Nedersteen kunnen
blijven.' Opeens begon hij sneller te praten. 'Terwijl wij wel
paarden hebben, die de Meesters ons zelf geven.' Kennelijk vond hij
het belangrijk eerlijk te zijn in zijn beschrijving van de
Haruchai. 'Onze eigen kudde is te klein om mee te fokken en zij
zeggen dat wij de mogelijkheid moeten hebben om indien nodig snel
boodschappen over te brengen.' Na een ogenblik gezwegen te hebben,
zei hij: 'Verder helpen ze ons tegen de kresh. En...'
'Kresh?', viel Linden hem in de rede. Die term was nieuw voor haar.
'De gele wolven,' legde Liand uit, veel groter dan de grijze wolven
die wij kennen en onbeschrijflijk woest. Onze oude liederen en
verhalen vertellen over een tijd, toen zulke beesten de Vlakte nog
niet teisterden. De afgelopen drie, vier generaties worden we
echter met enige regelmaat overvallen door kresh, die in
afschrikwekkende hordes op jacht zijn naar bloed. Zonder de hulp
van de Meesters zouden wij die aanvallen niet kunnen afslaan. Onze
paarden zijn hierbij van onschatbare waarde. Bij de eerste
waarschuwing - vaak zijn het de Meesters zelf die ons waarschuwen -
rijden wij uit om onze mensen te verzamelen, zodat wij stelling
kunnen nemen in Mithil Nedersteen.' Linden had verwacht dat het
weer lichter zou worden, wanneer de wolk was overgedreven, maar dat
gebeurde niet. In plaats daarvan werd het steeds schemeriger in de
kamer en waaide er een kil briesje langs het open gordijn. Het weer
sloeg om. Toen zij haar blik van Liand afwendde, om naar Anele te
kijken, zag zij dat de oude man lag te rillen. Een ogenblik lang
verlangde zij zo hevig naar haar waarnemingsvermogen, dat zij geen
woord meer kon uitbrengen. In het Land zoals zij dat ooit had
gekend, was de simpele aanraking van de lucht op haar wang
voldoende geweest om haar te vertellen wat de invallende schemering
betekende. Maar het verlangen naar haar verdwenen gezondheidsbesef
verzwakte haar net zo erg, als het verlies zelf. Met moeite wist
zij het verlangen van zich af te zetten. 'Je zei dat de Meesters
wel eens weggingen. Dagenlang?'
'Zo nu en dan,' bevestigde de Nederstener. 'Maar ze zijn ook wel
eens minder lang weg.' Luststeen lag hier bijna vijftienhonderd
kilometer vandaan. Zelfs te paard duurde die reis langer dan een
paar dagen. 'Weet je ook waar ze naartoe gaan?' vroeg ze. 'Ik
bedoel, wanneer ze niet naar Luststeen gaan. Wat is de reden dat ze
weggaan?' Liand haalde zijn schouders op. 'Zij zijn de Meesters. Ze
vertellen weinig en leggen nog minder uit. Maar,' voegde hij er
iets langzamer aan toe, 'soms vinden ze het goed dat ik meega,
wanneer mijn werk dat toestaat. Zo ben ik erachter gekomen, dat zij
tijdens hun afwezigheid soms op zoek gaan naar jouw
metgezel.'
Linden hield haar adem in. Ook wat dit betreft had Anele haar dus
de waarheid verteld. Ik weet niet,' vervolgde Liand, 'waarom het zo
belangrijk voor hen was een zo'n oude, zwakke man te pakken te
krijgen. En ik weet evenmin hoe hij er zo lang in is geslaagd uit
hun handen te blijven. Ik had het hem niet na kunnen doen. Ik weet
echter zeker dat hun wens, hem gevangen te nemen niet van recente
datum is.' Zij knikte in de schemering. Het zonlicht was nog verder
afgenomen en tegelijkertijd was het aanmerkelijk afgekoeld. Nog
even en ze zou gaan bibberen van de kou. Liands' verhaal klopte met
wat Staf en Anele haar hadden verteld.
Hoe was het de oude man gelukt aan zijn achtervolgers te
ontsnappen? Ze had geen flauw idee. Net als Liand, was zij er zeker
van, dat het haar nooit zou zijn gelukt uit handen van de Haruchai
te blijven. Als ze hier wilde ontsnappen, moest ze dus achter
Aneles' geheim zien te komen. Hij had het over duistere,
angstaanjagende wezens gehad. Verloren dingen, die al lang dood
waren. Wezens die hem dwongen zich te herinneren...
Die vraag zou moeten wachten. Ze moest steeds denken aan iets wat
Liand bijna had gezegd. In plaats van verder te vragen over zijn
sporadische uitstapjes met de Meesters, zei zij: 'Je begon
daarstraks iets anders te vertellen. Je had het over kresh en...?'
Hij fronste verbaasd. 'Kresh en...?' Maar toen lichtte zijn blik
op. 'O, ja. Ik wilde nog zeggen dat de Meesters ons ook helpen
tegen de Vallen.' Ze hoorde Anele binnensmonds mompelen:
'Cesuren.'
'Ga verder,' moedigde Linden de jongeman aan. Liand slaakte een
zucht. 'Op de een of andere manier, die wij niet begrijpen en die
de Meesters ons niet uitleggen, kunnen zij de Vallen al op grote
afstand waarnemen. Wij kunnen ze amper zien wanneer ze vlakbij
zijn, maar de Meesters voelen hun aanwezigheid en hun bewegingen
van verre. Verwoestend en, althans voor ons onvoorspelbaar, als ze
zijn, zouden ze ons zeker uit het leven rukken, als de meesters ons
niet waarschuwden en hielpen.'
De Nedersteners konden de cesuren niet waarnemen, omdat zij
verblind waren en toch hadden de Haruchai Liands' mensen niets
verteld over het bestaan van Kevins' Drek. Inwendig vloekend, vroeg
Linden: 'Heb je de Val kunnen zien die Kevins' Uitkijk heeft
verwoest?' Liand schudde zijn hoofd. 'Die konden wij niet zien. De
afstand was te groot voor onze ogen. We vermoedden wel dat dat de
oorzaak was, toen de bergpiek instortte.'
Ze begreep hier helemaal niets van. Wat bereikte Heer Veil ermee?
Niettemin verbaasde de gele smog haar minder dan de cesuren. Ook al
had ze geen idee van de ultieme bedoeling ervan, ze kon in elk
geval de aard van het kwaad begrijpen. Maar de migraine-achtige
aura die Kevins' Uitkijk had verwoest was een heel andere kwestie.
Ze had gezien dat die machtig en levensgevaarlijk was, maar
waartoe diende hij? Ze wist niets anders te doen dan verder te
vragen. 'Je zei dat jullie al zo'n drie, vier generaties last
hebben van kresh. Hoe lang zijn de Vallen al een
probleem?'
'Zo'n tachtig jaar, misschien, of honderd. Vallen zijn' - hij
vertrok zijn gezicht - 'opvallender dan kresh, hoe angstaanjagend
de wolven ook zijn. Ze vormen een grotere inbreuk op ons leven.'
Liand dacht even na en zei toen: 'Als ik mijn mensen ondervraag,
kan ik er misschien achter komen, wanneer ze voor het eerst aan ons
zijn verschenen.' Tachtig of honderd jaar. Drie of vier generaties.
Cesuren en kresh hadden ongeveer tegelijkertijd hun intrede gedaan
op de Zuidvlakte. 'Wat doen de Vallen?' vroeg Linden. De mond van
de jongeman vertrok opnieuw. 'Zoals ik al zei richten ze
verwoestingen aan.' Het waren voor hem geen aangename
herinneringen. 'Bomen en struiken verdorren meestal en gewassen op
het land worden vernietigd, alsof ze met twintig ploegen tegelijk
zijn omgeploegd. Het is wel gebeurd, dat wij bijna verhongerden,
door het verlies van onze velden en de winters vallen ons soms
zwaar, omdat we zo weinig hout kunnen vinden voor onze vuren.' Hij
zuchtte.
'Het lijdt geen twijfel dat wij zonder de hulp van de Meesters niet
hadden kunnen overleven.' Met een fatalistische klank in zijn stem
besloot hij: 'Steen kan een Val wel doorstaan, hoewel het niet te
vaak moet gebeuren. Maar elk dier of mens dat in de buurt van een
Val komt, wordt opgeslokt en komt nooit meer terug.'
Linden staarde hem aan. Opgeslokt? Daadwerkelijk verslonden? God!
Geen wonder dat Anele doodsbang was... Hoewel zij Liands' antwoord
vreesde, vroeg zij toch: 'Hoe vaak maken jullie Vallen mee?' Hij
haalde ongemakkelijk zijn schouders op, 'Wij kunnen ze niet
voorspellen. Ze zijn niet constant. De tussentijd wordt doorgaans
echter wel in jaren gemeten. Sommige trekken, zonder schade aan te
richten, over de Vlakte. Andere verdwijnen tussen de bergen, of
komen er juist uit tevoorschijn. We zien er maar zelden een in deze
vallei.' Terwijl hij aan het woord was, vertrok Lindens' gezicht in
een plotselinge flits van intuïtie. Het was, zeg maar, negentig
jaar geleden dat het Land had kennis gemaakt met de cesuren.
Covenant had haar verteld dat er in het Land ruwweg een jaar
verstreek voor elke dag in haar gewone wereld. En er waren drie
maanden verstreken, sinds zij een witgouden ring had
teruggebracht...
Was dat mogelijk? Achter Liands' schemerige gestalte en de kale
stenen muren en de duisternis leek Linden te zien hoe Rogers'
moeder in haar ziekenhuisbed haar vuist tegen zichzelf ophief. Had
Heer Veil Joans' geest zo compleet in beslag genomen, dat zij met
wilde magie over de barrière tussen werkelijkheid had kunnen
reiken? Had Joan de Vallen veroorzaakt door haar pijn tegen de
zijkant van haar hoofd weg te slaan? In dat geval kon het gevaar
alleen maar erger worden. Ze was nu hier en kon het Land
rechtstreeks aanvallen. En Linden was er onbedoeld verantwoordelijk
voor. Niets in haar ervaring had haar voorbereid op de mogelijkheid
dat Joans' waanzin over zulke grote afstanden zijn macht kon laten
gelden. Zelfs de Staf van Gerechtigheid - als Linden die op de een
of andere manier kon vinden - zou wel eens machteloos kunnen staan
tegenover zoveel slechtheid. Met trillende stem vroeg zij: 'Vallen
de kresh wel eens aan, terwijl jullie door een Val worden
bedreigd?'
Hoever reikte de macht van Joans' waanzin en Heer Veils' intriges?
Kevins' Drek was een doeltreffende manier om de Vallen aan het
zicht te onttrekken. Maskeerden de cesuren op hun beurt het gevaar
van de wolven? 'Ik heb dat één keer meegemaakt,' zei Liand, 'meer
niet. Maar toen ze de Val naderden, sloegen de kresh op de vlucht.
De beesten, die niet snel genoeg waren, werden opgeslokt.' Zijn
antwoord betekende een kleine opluchting. Het suggereerde dat Joan
- of de Versmader - beperkingen had. Of dat er verschillende
krachten aan het werk waren: aangestuurd door andere impulsen. Toch
begreep zij het nog steeds niet. Het klonk niet als Heer Veil. Zijn
honger naar verwoesting zou toch beter worden gevoed door een
gecoördineerde aanval? In hun eentje konden de Meesters zo'n aanval
nooit keer op keer afslaan.
Stafs' mensen waren eeuwen bezig geweest, om ervoor te zorgen, dat
het Land geen andere verdedigers had. Linden had meer informatie
nodig. Het ontbrak haar aan een cruciaal feit of inzicht, dat haar
in staat zou stellen de bedoeling van de Versmader te doorgronden.
'Kresh en Vallen zijn dus nieuw,' mijmerde zij. 'Betrekkelijk
nieuw. Zijn er nog andere veranderingen geweest? Misschien niet in
jouw leven, maar in de afgelopen paar generaties? Heb je wel eens
over iets ongewoons horen praten? Is er iets vreemds
gebeurd?'
'Bedoel je afgezien van de val van de Uitkijk en jouw
aanwezigheid?' Er klonk een lach in Liands' stem, maar de dieper
wordende duisternis verborg zijn gezicht. 'Heb je het misschien
over dood geboren kinderen, of tweelingen, of ongewone ziektes van
de gewassen?' Toen schudde hij zijn beschaduwde hoofd. 'Nee, dat
bedoel je vast niet. Er is één ding gebeurd,' zei hij op ernstiger
toon, 'dat wij zonder twijfel "vreemd" zouden kunnen noemen. Ik was
er zelfs bij toen het plaatsvond. Ik was nog maar een kind, maar ik
kan het me nog heel goed herinneren - net als wij
allemaal.'
'Vertel,' drong Linden aan. Hij wreef even over zijn armen, alsof
hij dacht dat hetgeen hij ging zeggen hem kwetsbaarder zou maken
voor de kou. Buiten was de dag schemerig geworden en enigszins
onheilspellend: ze kon de muren van het huis tegenover haar
gevangenis al bijna niet meer onderscheiden. Een grillige bries
begon stof op te waaien van het zandpad tussen de huizen. 'De
gebeurtenis zelf,' zei hij zacht, zich de angst herinnerend, 'was
allerminst opmerkelijk. Onze mensen hadden zich aan het eind van de
dag verzameld in het centrum van Nedersteen, om alles te bespreken
wat er was gedaan en voorbereidingen te treffen voor het werk van
de volgende dag. Zulke bijeenkomsten zijn ook goede gelegenheden
voor liederen en verhalen en ontspanning. Zo slaan de bewoners van
Mithil Nedersteen de handen ineen, om iedereen te helpen.' De wind
trok aan de voorhang. Een groeiende spanning in de atmosfeer duidde
op onweer. Anele had de muur verlaten en kwam nu op handen en
knieën naar voren gekropen. Misschien wilde hij hen beter kunnen
horen. Liand vervolgde zijn verhaal. 'De bijeenkomst begon op de
gebruikelijke wijze en er werden zaken besproken, die voor een kind
van mijn leeftijd helemaal niet interessant waren. Het werk werd
besproken en er werden plannen gemaakt. Ik luisterde er niet echt
naar en wachtte op de verhalen. Opeens bleek echter dat er een
vreemde in ons midden was. Zijn gezicht was ons onbekend, want wij
hadden hem nooit eerder gezien. Zijn kleding leek op de onze. We
vonden het echter wel heel erg vreemd dat niemand van ons zijn
komst had opgemerkt. Ook de Meesters zelf leken zich niet eerder
van zijn aanwezigheid bewust te zijn geweest. Hij vroeg niet om
onze aandacht. Hij wachtte er gewoon op. Maar al snel had iedereen
alleen nog maar oog en oor voor hem. Toen begon hij te spreken.'
Een plotselinge windvlaag trok de voorhang van de haak. Het leer
viel omlaag en nam het laatste licht weg. Geschrokken greep Linden
naar Covenants' ring. Nu kon zij alleen nog de omtrekken van
Liands' gestalte zien. De vage vlek in het midden van de kamer was
Anele, die koortsachtig tussen zijn tanden ademde. Bijna
fluisterend, zei de Nederstener: 'De vreemdeling sprak over dingen
die geen enkele betekenis voor ons hadden. Zandgorgonen. Croyel.
Een schaduw op het hart van zijn soort. Meervrouwen en andere
wonderlijke zaken. Wij wisten er niets op terug te zeggen. Wij
begrepen het niet.
Maar toen' - Liand aarzelde alsof de herinnering hem nog steeds
dwarszat - 'vertelde hij ons dat er in het hoge noorden een
bijzonder machtige en kwaadaardige vloek aan zijn ketenen was
ontglipt en zijn toevlucht had gezocht op de Donderberg. "De
Donderberg?" informeerden wij beleefd. "Wij kennen geen plek die zo
heet. Is het hier vlakbij? Is het voor ons van belang? Wij worden
soms geteisterd door Vallen. Maar vanuit het noorden hebben wij
alleen last van gevaarlijke hordes wolven.' Linden kreunde als de
aanzwellende wind. Tussen windvlagen door, hoorde zij een vaag
sissend geluid, als regen die neerviel op gloeiende stenen. Liands'
mensen hadden zelfs nog nooit van de Donderberg gehoord. De
grondigheid waarmee de Haruchai het verleden van het Land hadden
uitgewist verbijsterde haar. Maar Liand kon haar reactie niet zien
en wist niets van haar zorgen. Hij vertelde gewoon verder.
'Aanvankelijk reageerde de vreemdeling met woede. Waren wij soms
blind? Waren we in de loop van de eeuwen achterlijk geworden?
Hadden wij geen oog voor de boosaardige gevaren van de wereld?
'Toen kwam Staf van de Meesters echter tussenbeide. Ik weet nog
precies wat hij zei. "Elohim," zei hij. "Je bent hier niet
welkom."
'O, verdomme. Lindens' mond zakte open. Een Elohim? Wat deden die
arrogante, Aardkrachtige wezens in het Land? In de verte zette de
donder een kanonnade in. Verpletterende salvo's echoden tussen de
bergen, die Mithil Nedersteen beschutten. Anele kromp ineen, alsof
elk spervuur speciaal op hem was gericht. 'Deze mensen zijn
onwetend, Haruchai,'' antwoordde de vreemdeling. "Jullie hebben hen
beroofd van kennis. Hun ondergang is jullie schuld." Maar hij
vertelde niet wat hij bedoelde.
In plaats daarvan gaf hij ons een waarschuwing. "Hoed u voor de
halfhand," sprak hij met een stem, die ons de schrik om het hart
deed slaan. Toen leek hij op te lossen in het niets, zoals zout
oplost in water en was verdwenen, slechts de smaak van verwarring
op onze tongen achterlatend.' Als zij een geluid had kunnen
uitbrengen, had Linden wellicht geprotesteerd. Hoed u voor de
halfhand? De woorden benauwden haar. Het was de titel die tijdens
zijn eerste bezoek aan het Land aan Thomas Covenant was gegeven.
Maar op zijn eigen manier was Jeremiah ook een halfhand. Ze hoorde
Liand nog maar net vragen: 'Vind je dat vreemd, Linden Avery? Ken
jij die "halfhand"?' De Elohim hadden Covenant nooit vertrouwd. Ze
waren bang geweest voor zijn witte ring, voor de kracht, die zelfs
hen kon onderwerpen, ondanks hun vloeiende transcendentie. Maar hij
was dood... Wat wisten zij van haar zoon? Zij waren Elohim. Zij
wisten alles wat er op Aarde gebeurde. Het zat in hun aard om alles
te weten. Natuurlijk waren zij op de hoogte van Jeremiahs'
situatie. Wisten zij dan ook niet exact, wat Heer Veils'
bedoelingen waren?
'Wij denken er nog steeds aan,' bekende Liand, toen zij niet
antwoordde, 'ook al is de vreemdeling nooit meer teruggekeerd. Om
die reden spreekt mijn hart over dingen die groter zijn, dan de
Meesters ons toestaan te weten.' Hoed u voor de halfhand. Zoek mij,
had Covenant in haar dromen gesmeekt. Zij was ervan uitgegaan, dat
haar zoon was gegijzeld, om haar ertoe te bewegen Covenants' ring
af te staan. Maar de waarschuwing van de Elohim leek op een groter
gevaar te duiden. Groter dan de verwoesting van de Boog van Tijd en
de vernietiging van de Aarde...?
Bijgevallen door de donder besloot Liand: 'En daarom heb ik de
Uitkijk beklommen, tegen het verbod van de Meesters in, ook al is
dat wellicht dom en gevaarlijk geweest. Ik wil de naam van ons
noodlot kennen.' Zonder iets te zien keek Linden hem aan. Erger dan
Heer Veils' volledige overwinning?
'Bescherm Anele,' jammerde de oude man door het gieren van de wind.
'Macht is in aantocht. Het zal zijn hart verscheuren.'
'Linden Avery.' Liands' stem had een smekende toon. 'Vertel het me
alsjeblieft. Jij begrijpt veel wat ons wordt verzwegen. Begrijp je
dit noodlot? Wie is die Elohim? Wat is de "halfhand" voor wie wij
moeten uitkijken?' Versterkt door de wind, sloeg de bliksem zo hard
in de aarde, dat de grond onder haar voeten trilde. De wind die
langs de voorhang waaide was ijzig koud. Zij kende de croyel. Het
waren parasieten, die koehandel dreven om macht. Ze had hen de
primitieve woestheid van de arghuleh zien
samenbundelen, Kasreyn van de Wervelings' gevaarlijke magische
bezweringen zien verheerlijken. Wat kon zo'n wezen met Jeremiah
doen? De croyel vormden geen bedreiging voor de Elohim. Het gevaar
dreigde dus voor het Land en de Aarde. Of voor haar zoon... 'Wat is
er aan de hand?' Ze hoorde zichzelf de woorden niet hardop
uitspreken. Ze wist alleen dat het onweer net zo hevig was
geworden, als tijdens de verwoesting van Kevins' Uitkijk.
'Bescherm,' herhaalde Anele. Zijn stem beefde van angst. Opeens
voerde de wind een ijselijke angstkreet met zich mee. 'We worden
aangevallen!' Liand sprong ogenblikkelijk overeind. 'Kresh?' riep
hij uit. 'Nu?' Hij stormde langs het gordijn en verdween tussen de
huizen. Linden schoot instinctief overeind en herhaalde Liands'
vraag. Wolven? Tijdens zo'n zware storm? Nee. Tenzij de Versmader
hen tot de aanval had aangezet. Mithil Nedersteen zou al zijn
verdedigers nodig hebben. Zelfs voor de Haruchai zou dit wel eens
te veel kunnen zijn. 'Kom mee,' riep ze tegen Anele. Met haar
rechterhand greep ze Covenants' ring. 'Ze hebben hulp nodig en ik
Kun je hier niet achterlaten. Jij gaat mee.' Haar metgezel
reageerde niet. Hij had haar niet kunnen verstaan. De wind en
enorme donderslagen overstemden haar. 'Kom op,' riep ze, wanhopig
wenkend in de duisternis. Toen trok ze de voorhang opzij en haastte
zich de storm in. Daar bleef ze echter meteen weer staan. Ze stond
in het smalle straatje tussen haar gevangenis en het dichtst
bijzijnde huis. Het was verlaten, zoals alle straten verlaten
waren. De Meesters hadden hun bewaking van Anele opgegeven. De
kracht van de wind had hen meegesleurd. Boven haar hoofd bruisten
en schuimden de wolken, zwart en grijs door elkaar, op weg naar de
horizon. De woningen om haar heen waren in duisternis gehuld, zo
kil als grafkelders. Stof prikte in haar ogen en waaide weer weg.
Het leek alsof het ging regenen, maar het zette niet door. Opeens
botste Anele vanuit de duisternis tegen haar aan. Hij wist zijn
evenwicht te bewaren en kwam naast haar staan. Zijn lippen bewogen
koortsachtig, maar zij kon hem niet verstaan.
Als Liands' mensen en de Haruchai al met de kresh vochten, deden ze
dat zonder geluid te maken: geen gegrom, geen kreten van
inspanning of pijn. Het waren dus geen wolven, of iets anders
wat Linden kende. Zo'n hevig gevecht kon tussen de donderslagen
door niet in stilte worden geleverd. Heel Nedersteen had zijn stem
verloren. Het leek wel alsof zij en Anele de enige overlevenden
waren... De volgende donderslag bracht nog steeds geen bliksem met
zich mee. Die had ze sinds het begin van de storm helemaal nog niet
gezien. In plaats daarvan leek de donkere hemel zich samen te
ballen tot een knoop van volmaakte en ondoordringbare zwartheid:
gedistilleerd obsidiaan of ebbenhout. Zelfs haar afgestompte
zintuigen voelden de concentratie en de kracht, als een schreeuw
van verwoesting. Terwijl ze er vol ontzetting naar stond te kijken,
stortte het omlaag. Op de plek waar de kracht insloeg, spoten zand
en grote stukken steen uit de grond tevoorschijn, teveel
steen. Het duurde even voordat tot haar doordrong dat een van de
woningen met een enorme klap was veranderd in een berg puin en
gruis. Achter deze storm zat geen natuurkracht. Het was het werk
van de Versmader. Niets in Mithil Nedersteen was ertegen
opgewassen. Behalve wilde magie... Ze wilde verder lopen. Eén tel
later bleef ze weer staan. Als Heer Veil deze storm veroorzaakte,
wat hoopte hij er dan mee te bereiken? Zinloze verwoesting? Mensen
van het dak boven hun hoofd beroven en verdriet doen? Hij was dol
op zulke dingen. Maar hij stond haar nog levendig voor de geest.
Hij verhulde het ene doel altijd met het andere. Hij zou niet
tevreden zijn met de verwoesting van Mithil Nedersteen. Hij wilde
meer... Wat zou er gebeuren als zij zich tot een krachtmeting liet
verleiden van wit vuur tegen zwarte verwoesting? Ze wist niet eens
hoe Covenants' ring werkte. Als ze daarachter kon komen, kon ze de
storm misschien laten ophouden en een aantal van Liands' mensen
redden. Het kon ook zijn, dat de woest voortdrijvende wolken te
machtig voor haar waren. Dan zou ze misschien moeten rennen voor
haar leven. Of nog erger, de controle helemaal kwijtraken... Verder
bestond er natuurlijk de kans dat zij met de beste wil van de
wereld geen wilde magie kon oproepen. En als zij zich niet kon
verdedigen, kon de storm haar het leven kosten. Dan zou Jeremiahs'
laatste sprankje hoop vervlogen zijn. Zodra het gevaar geweken was,
zouden de Meesters Anele in elk geval weer gevangen zetten. Dan zou
haar kans om te ontsnappen - misschien wel de enige kans die ze zou
krijgen - verkeken zijn. Dat zou de Versmader natuurlijk goed
uitkomen. Nee, zei ze tegen zichzelf. Nee. Dat zou ze niet doen. In
elk geval niet zolang ze nog kon ademhalen en denken... Doe iets
wat zij niet verwachten. ...en vlucht. Als deze storm het op haar
had gemunt, zou hij haar misschien wel volgen. Dat zou in elk geval
een paar Nedersteners het leven redden. En misschien zou het
voorkomen, dat Stafs' mensen haar achterna kwamen. Ze draaide zich
om en greep Anele bij de schouder van zijn gerafelde tuniek. In
plaats van tegen de wind in te schreeuwen, duwde ze hem voor zich
uit, weg van het kolkende middelpunt van de duisternis. Hij
gehoorzaamde, alsof zij hem met een prikstok een por tussen zijn
ribben had gegeven, alsof hij niet werd gehinderd door zijn
blindheid. Samen renden ze zo hard ze konden tussen de huizen door,
Nedersteen uit: weg van de donder en de Meesters en het land dat
zij kende.
6
Geleid door de
Versmader.
Het Zuiden: Linden bad dat zij en Anele naar het zuiden
renden, dieper de vallei in. Die duistere storm was immers uit
het noorden gekomen? - uit de richting van de vloek, die zijn
toevlucht had gevonden op de Donderberg? Als dat zo was, moest zij
dus in zuidelijke richting vluchten, naar de plek waar de bergen
oprezen als enorme versperringen. Weg van de Meesters en
onheilspellende donder en Jeremiah. Iets wat zij niet verwachten.
Weg van het laatste beetje hoop, dat zij mensen zou vinden, die
haar wilden helpen. Dromen zijn
valstrikken.
Rennend, nauwelijks in staat een hand voor ogen te zien,
baanden zij en de oude man zich een weg tussen de huizen door, weg
uit Mithil Nedersteen. Zonder om uitleg te vragen bleef Anele dicht
bij haar. Kennelijk was vluchten iets wat hij in elk stadium van
zijn waanzin begreep, daar hoefde hij niet voor te kunnen zien.
Toen zij open terrein bereikten liep hij zelfs voor haar uit.
Geleid door een instinct, dat haar voorstellingsvermogen te boven
ging, leken zijn voeten uit eigen beweging een pad te vinden en te
volgen, ondanks de dichte bewolking en de donder die hen leek te
achtervolgen. Dat wilde ze niet. Straks zouden de Haruchai de
achtervolging inzetten. Zij waren te moedig en te zeer vertrouwd
met macht, om te sterven in de duisternis, die het dorp bedreigde.
Bovendien beschikten zij over paarden. Elk pad zou de Meesters snel
op hun spoor zetten. In de hoop dat zij de juiste richting had
gekozen en wist waar zij was, hijgde Linden tegen Aneles' rug:
'Niet die kant op! Naar de rivier!' Liands' dorp lag op de
oostelijke oever van de Mithil. Als zij en Anele naar het zuiden
gingen, konden zij door hier rechtsaf te slaan bij de rivier komen.
Misschien konden ze de Haruchai op een dwaalspoor brengen door de
rivier over te steken - of haar loop te volgen. Of door zich mee te
laten drijven op de stroom, zoals zij en Covenant samen met Sunder
hadden gedaan tijdens een periode van hevige regenval. Zou Staf dat
doorhebben? Misschien. Hij zou er in elk geval serieus rekening mee
houden. Als ze Mithil Nedersteen via de rivier kon passeren, in de
richting van de Zuidvlakte, zouden ze haar niet meer zo gemakkelijk
vinden. En als ze zich lang genoeg liet meevoeren door de Mithil,
zou de rivier haar naar de zuidgrens van Andelain brengen. Daar kon
ze misschien de raad en de hulp van de Doden inroepen... Het was
ook mogelijk dat die schimmen de Heuvels niet langer bevolkten. De
Meesters wisten dat waarschijnlijk wel. Maar ze wisten ook dat zij
het niet wist. Zouden ze misschien denken dat zij in die richting
zou vluchten? Bang dat zij hem in het onheilspellende half duister
kwijt zou raken, rende Linden achter Anele aan, die het pad al had
verlaten. Ondanks zijn waanzin had hij haar dus blijkbaar toch
begrepen. En kennelijk geloofde hij, net als zij, dat zij naar het
zuiden vluchtten. Ze kon haar voeten bijna niet zien, maar haar
laarzen vonden een gemakkelijke ondergrond op het veerkrachtige
gras. Even later leek de bodem iets af te lopen, misschien wel in
de richting van de rivier. Toch begreep zij al snel dat haar poging
om te ontsnappen gedoemd was te mislukken. Ze was niet sterk genoeg
om zover te rennen. Ze kreeg nu al bijna geen lucht meer. De dichte
bewolking vulde haar blik als de ochtendschemering en schitterde
als lichtringen voor haar ogen: de duisternis drong in haar ogen,
alsof haar leven en bloed eruit wegebden. Keer op keer verloor ze
haar evenwicht en viel bijna en anders bracht de harde wind haar
wel uit haar ritme. Ze had teveel te verduren gehad en te weinig
tijd om bij te komen. Haar lichaam had dagen nodig om te genezen,
in plaats van uren. En ze had zich niet voorbereid - Ze had de
afgelopen tien jaar weinig gedaan om de kracht en het
uithoudingsvermogen te behouden, die zij tijdens haar reizen met
Thomas Covenant had ontwikkeld. Als de Versmader hier en nu voor
haar was verschenen - en als ze een keer diep had kunnen ademhalen
- zou ze zonder enige aarzeling met alles, wat zij in zich had, de
strijd met hem hebben aangebonden. Maar te voet en rennend aan de
Haruchai ontsnappen was iets, waartoe ze eenvoudigweg niet in staat
was.
Intussen rende Anele voor haar uit, alsof hij al zijn vermoeidheid
en het laatste restje van zijn sterfelijkheid had achtergelaten in
de gevangenis van de Meesters. Opgezweept door Aardkracht, of door
angst en gehard door jaren van ontberingen, liep hij haar er met
gemak uit. Hij begon al uit het zicht te verdwijnen, vluchtig als
een geest in de nevelen. Nog even en ze zou hem helemaal uit het
oog verliezen. Ze meende hem te horen grinniken tijdens het rennen,
overlopend van waanzinnige vrolijkheid. Ze had hem wel willen
vragen het wat rustiger aan te doen, ware het niet, dat ze niets
anders meer kon dan hijgen. Opeens zag ze hem een ogenblik lang
heel duidelijk voor zich, verlicht door een enkele zonnestraal
boven haar hoofd. De uiterste grens van de storm...? Zichzelf
dwingend om door te zetten, strompelde ze achter hem aan. Nog een
zonnestraal: een stukje heuvel dat zachtjes omlaag glooide. De
lijkwade van de eigenaardige storm wikkelde zich los van haar
ledematen en zij rende een oogverblindend licht en een heldere dag
binnen. Uitgeput liet zij zich op handen en knieën vallen, hijgend,
terwijl het gras onder haar leek te wuiven en de milde bries haar
omver leek te blazen. Een ogenblik lang hoorde zij niets anders dan
haar raspende ademhaling en het onregelmatige bonken van haar hart.
Om haar heen leken de heuvels zo stil als een graf, door het
passeren van de storm, ontdaan van vogels en alle leven. Ze wilde
haar hoofd optillen om Anele te zoeken, maar de spieren in haar nek
en schouders weigerden haar te gehoorzamen. Misschien was hij wel
verder gerend en zou hij blijven rennen, totdat hij haar voorgoed
achter zich had gelaten. Even later hoorde zij echter iets naderen
over het gras en verscheen er een paar oude voeten, eeltig en
bloot, in haar gezichtsveld. Anele was teruggekomen om haar te
zoeken. Hij grinnikte, in korte uitbarstingen, als een man, die
bijna stikt van de pret. Linden probeerde zijn naam te zeggen, maar
ze had er geen lucht voor. Hoe ver was ze gekomen met haar zwakke
ontsnappingspoging? Honderd meter? Tweehonderd? De Meesters zouden
haar snel weer te pakken hebben, wanneer de aanval op Mithil
Nedersteen achter de rug was. 'Waardeloos,' kakelde Anele met Heer
Veils' stem. Absoluut verachtelijk. Je stelt me teleur, Linden
Avery. Ik zou het heerlijk vinden je zo voor mij te zien kruipen,
maar ik heb het nog niet verdiend, dat jij je voor mij ter aarde
werpt. Als je die mislukte mankepoot niet had bevrijd, zouden mijn
dienaren de Haruchai je hebben geholpen. Zij zouden je valse hoop
hebben gevoed. Nu zullen ze je opjagen en opnieuw gevangen zetten.
Daar ben ik niet blij mee.' Ze mocht dan geen uithoudingsvermogen
hebben, maar verontwaardiging kon ze nog steeds voelen. Ze sprong
onmiddellijk overeind en greep met woede in haar blik naar
Covenants' ring. Anele kromp onwillekeurig in elkaar. Zijn blinde
ogen huilden van angst en ellende, terwijl zijn mond de bittere
lach van de Versmader liet horen. 'Verdomme, Veil!' hijgde ze
tussen haar tanden. 'Laat hem met rust. Als je op zoek bent naar
een slachtoffer, neem mij dan. Als je durft.'
'En als ik dat niet doe?' wierp Heer Veil tegen. 'Als ik er nu eens
liever voor kies je te bespotten met de kwelling van die kreupele?
Wat dan? Dom wijf! Scheur je dan speciaal om mij een plezier te
doen, het leven van deze misplaatste botten?' Linden hunkerde naar
kracht, naar de bevestiging van wit vuur. Wilde magie zou haar
afwijzing kracht hebben bijgezet. Als Covenants' ring niet inert in
haar hand had gelegen, had ze het misschien zelfs tegen de
Versmader kunnen opnemen. Maar zij was Covenant niet. Zijn macht
was niet de hare. Haar woede was echter genoeg voor haar. Misschien
niet met vuur, maar dan toch met toorn en vastberadenheid, ging zij
de confrontatie met Aneles' kwelling aan. 'Heb je het een beetje
naar je zin, klootzak?' viel ze naar hem uit. 'Geniet er maar van,
zolang het nog kan. Vroeg of laat krijg ik mijn gezondheidsbesef
weer terug.' Op de een of andere manier. 'En zodra dat gebeurt,
laat je Anele met rust. Dat garandeer ik je. Want als je dat niet
doet, krijg je met mij te maken.' Haar waarnemingsvermogen had haar
meer dan eens in staat gesteld, bezit te nemen van Covenant. 'Dan
trek ik je met mijn blote handen uit hem.' Voor zijn wreedheid ten
opzichte van Anele, maar ook voor wat hij Jeremiah aandeed. De oude
man deinsde angstig achteruit. De geest in hem gniffelde
vals.
'Denk je?' antwoordde hij. 'Dat zou mij bijzonder veel genoegen
doen. Ik zou veel bevrediging vinden in zo'n strijd. En dit
achterlijke lege vat, dat zo koppig vasthoudt aan het leven,
terwijl hij al jaren geleden had moeten creperen' - nu lachte Heer
Veil voluit - 'tja, dat zou dan eindelijk bezwijken.' Dat hoeft
helemaal niet, verzekerde Linden hem zwijgend. Je hebt geen idee
waartoe ik in staat ben. Zoals de zaken er nu echter voor stonden,
vormde zij geen echte bedreiging. Dat wist ze. Hoewel Aneles'
situatie haar zeer aan het hart ging, had ze er niets aan zichzelf
uit te putten met woede. Ze ontspande zich en liet de ring los.
'Waar dient dit dan allemaal voor?', vroeg ze verbitterd. 'Vind je
het zo grappig om de spot met ons te drijven, dat je het gewoon
niet kunt laten? Allemachtig, je kunt pas ontsnappen wanneer je de
hele Aarde hebt verwoest. Heb je echt niks beters te doen?' Kom op,
Veil. Laat iets los, wat ik kan gebruiken. Vertel me wat je hebt
gedaan. 'Op dit moment?' vroeg de Versmader opgewekt. 'Reken maar.
Jij moet herstellen, omdat je me anders niet naar behoren kunt
dienen. Ik ben van plan je te helpen.' Opeens draaide haar metgezel
zich om en wenkte haar hem te volgen. 'Kom, vrouw. Aanvaard onze
hulp. Wij zullen je naar wondleem leiden.' Voor het eerst sinds zij
was opgestaan, keek Linden langs hem heen en zag aan de voet van de
helling, op hooguit een steenworp afstand, de Mithil Rivier liggen,
glinsterend in de zon. Daarachter reikten de bergen, zo scherp als
tanden, dreigend naar de hemel. Rechts van haar liepen ze in de
richting van de vlakte, maar in het zuiden vormden ze een
ruige muur, aan de ingang van de vallei. Achter haar, gedeeltelijk
verscholen door de ligging van het terrein, woedde boven Mithil
Nedersteen nog steeds de storm. Afgezien van een enkele donderslag,
waren de enige geluiden die zij hoorde het geruis van de rivier
tussen haar oevers, fluisterend van ijzige koude en verre zeeën en
haar eigen zwoegende ademhaling. Ze had wel eens van 'wondleem'
gehoord, maar ze wist niet meer wat het was, of wie haar erover had
verteld. Ondanks de storm hing er een zweem van kou in de lucht,
die duidde op sneeuw en ijs in de afgelegen bergen. Het briesje op
haar gloeiende wangen ademde voorjaar en de stroming van de Mithil
was turbulent, zwaar van het smeltwater. Zodra de aanval op Mithil
Nedersteen was afgelopen, zouden de Haruchai de achtervolging
inzetten. Toen hij zag dat zij zich nog niet had verroerd, begon
Anele driftiger te wenken. 'Je moet beter worden,' verzekerde Heer
Veil haar. Anders zullen die zelf verminkende Meesters je weer even
vrolijk gevangen nemen en ditmaal zullen ze je niet meer laten
ontsnappen. Ze zullen je vasthouden, totdat ik mij gedwongen zal
voelen je te helpen. Bovendien,' voegde hij eraan toe, alsof hij
tegen een half seniel iemand sprak en daar schoon genoeg van had,
'zal je zonder wondleem je waarnemingsvermogen niet terugkrijgen en
dat heb je nodig, om mij van dienst te kunnen zijn. Kom nu maar
mee. Ik vind er niets aan, als je zo zielig loopt te doen. Wees
gerust, deze waardeloze oude man wil je absoluut geen kwaad doen.'
Het zweet op Lindens' voorhoofd begon op te drogen. Wondleem? Ze
kon geen meter meer rennen: vluchten was niet langer een optie.
Maar ze kon denken en onderzoeken en haar mannetje staan. Ik ga je
helpen. Ze geloofde hem geen moment, ze kon zelfs amper
geloven, dat Heer Veil zulke woorden had uitgesproken. Toch gaf
zijn bizarre aanbod haar een kans, die ze niet van plan was te
laten lopen. Met geveinsde stoutmoedigheid antwoordde zij: 'En
waarom zou ik doen wat jij zegt? Omdat ik gek ben geworden? Ben ik
opeens dom? Shit, Veil, je krijgt al veel te lang overal je zin in.
Je begint een beetje blasé te worden.'
'Stomme idioot!' spotte de Versmader. Aneles' melkwitte ogen rolden
wanhopig in hun kassen. 'Denk je soms dat de Haruchai de
achtervolging niet zullen inzetten?
Heb je soms de illusie dat zij je nu opeens vriendschap en hulp
zullen bieden?' Linden antwoordde met een waarschuwende lach.
'Natuurlijk niet, maar ik ken jou, Veil. Ik weet heel goed dat ik
niets moet geloven van wat jij zegt.'
'Nonsens!' beet hij haar toe. 'Jij hebt nooit voldoende wijsheid of
waarnemingsvermogen gehad, om mijn plannen te kunnen begrijpen. Je
verzet dient geen enkel doel. Het voedt slechts mijn minachting.
Kijk maar uit met je arrogante houding.'
'Overtuig me maar,' wierp ze prompt tegen. 'Geef me een reden om
naar je te luisteren.' Anele kromp ineen, alsof ze hem met vuur had
gedreigd. Tranen schitterden op zijn verweerde wangen. Hij schudde
zijn hoofd, alsof hij niet wilde spreken. Maar de Versmader
beheerste hem en hij kon niet zwijgen. 'Ik heb je verteld,'
antwoordde Heer Veil, 'dat de Haruchai mijn dienaren zijn, zij het
onvrijwillig. Dat is de realiteit. Wat ook realiteit is, is dat ze
jou gevangen zullen nemen.
Of je er nu aan meewerkt of niet, mijn plannen zullen worden
verwezenlijkt. Er zijn krachten in beweging gezet, die de Boog van
Tijd zullen vernietigen en een einde zullen maken aan de Aarde en
alles wat ik verafschuw. Als jij echter gevangen zit, zullen
bepaalde aspecten van wat er vervolgens zal gebeuren, verborgen
blijven voor mijn blik. In dat geval zal ik me er niet van kunnen
verzekeren, dat mijn Vijand niet opnieuw een manier zal vinden, om
mij in de val te laten lopen. Maar als jij vrij bent en in staat
aan mijn verlangens te voldoen, is mijn verlossing verzekerd. Daar
zullen jouw pogingen, mij tegen te werken, voor zorgen. De Boog zal
in stukken worden gescheurd en ik zal mijn rechtmatige plaats in de
eeuwige Hemel innemen. Mijn Vijand zal mij niet tegen kunnen
houden.' Sluw voegde de smerige stem eraan toe: 'Er is meer, maar
over mijn diepere bedoelingen zal ik het nu niet hebben.' Toen zei
de Versmader op bruuske toon: 'Het moet derhalve duidelijk zijn,
dat ik jouw gevangenneming niet wenselijk acht. En het zal eveneens
duidelijk zijn, dat je de Haruchai niet zult kunnen ontlopen, als
je niet je volledige kracht terugkrijgt. Wat je nodig hebt is
wondleem. De Haruchai hebben ervoor gezorgd dat er geen tradities
resteren, waaraan jij iets zou kunnen hebben. Het enige wat helpt
is Aardkracht.' Vol ongeloof en als aan de grond genageld van
afgrijzen, staarde Linden hem aan. Krachten zijn in beweging gezet
- Maar zij wist zich te verbijten. Met opeengeklemde kaken siste
zij: 'Houd daarmee op. Doe toch niet zo idioot geheimzinnig. Dat is
kinderachtig. Bovendien verdoe je je tijd ermee. Vertel me nu maar
gewoon wat je hebt gedaan.' Aneles' mond vertrok, maar zijn
gevangen ziel maakte geen enkel geluid. 'Gedaan?' grinnikte de
Versmader. 'Ik?' Zijn plezier verwrong Aneles' smalle gezicht.
'Helemaal niets. Afgezien van het meenemen van die wezenloze zoon
van je, heb ik alleen hier en daar wat goede raad ingefluisterd en
de gebeurtenissen afgewacht.
De cesuren zijn niet van mijn hand. En met jouw blindheid heb ik
ook niets te maken gehad, want Kevins' Drek is ook niet van mij.
Als je bang bent voor wat er is gedaan, Kun je beter aan de Elohim
denken en wanhopen. Zij dienen mij zonder het zelf te weten en in
complete arrogantie, net als de Haruchai.' Linden mompelde een
verwensing. 'En verwacht je nu van mij dat ik dat geloof? Dus jij
hebt die storm niet gezonden?'
Aneles' hand schoot naar zijn hoofd en begon aan zijn piekerige
haar te rukken. 'Je moest je schamen, vrouw. Moge de goden je
straffen! Je onderschat mijn vijandschap. Die erbarmelijke aanval
komt mij goed uit, maar hij is veel te grof, echt veel te grof. Ik
zou me niet verwaardigen, ook maar één vinger uit te steken, voor
zo'n weinig subtiele manoeuvre.' Niet? Plotseling onzeker, hield
Linden haar mond. Wat dit betreft geloofde zij haar tegenstander.
Heer Veil was er de man niet naar om de lof voor zijn daden te
weigeren. Daarvoor genoot hij te zeer van zijn slechtheid. Maar als
hij die storm niet had gezonden...
Ze was zwak, veel te zwak. Ze kon zich niet beroepen op kracht, die
ze niet langer bezat. Wie had het dan wel gedaan? Hoeveel vijanden
had Mithil Nedersteen?
Anele bleef nog even staan kronkelen, alsof zijn ingewanden uit
zijn lijf werden gerukt. Toen draaide hij zich om en rende naar de
Mithil. Terwijl hij rende, riep Heer Veil achterom: 'Weiger mij en
je bent ten dode opgeschreven! Dat je gevangen genomen zult worden
staat vast! Dan zal je machteloos staan, terwijl ik nog steeds je
zoon in handen heb!' Ze had niet aan haar angsten willen
toegeven, nu kon ze ze echter niet langer bedwingen. Ze had
maar zo weinig macht en had al zoveel tijd verloren. De rivier zou
wel eens haar enige kans kunnen zijn, om aan de Meesters te
ontkomen. Met stijve gewrichten liet zij zich door de helling naar
beneden voeren, Anele achterna. Een eind voor haar uit, lag de oude
man op zijn buik aan de waterkant. Zijn hoofd stak tussen het gras
uit en het leek net, alsof hij zijn verloren geest aan het zoeken
was tussen de golfjes en rimpelingen van de rivier. Van waar zij
zich bevond, leek het water vlak voor zijn gezicht langs te
stromen. De ene voet moeizaam voor de andere zettend, overbrugde
zij de afstand, die hen van elkaar scheidde. 'Wat nu, Veil?' hijgde
ze. 'Kun je soms de toekomst voorspellen door in rivierbeddingen te
turen?'
'Meer dan jij weet, dwaas,' antwoordde de Versmader. 'Het lot van
de meeste mensen is in steen gehouwen, maar het jouwe is in water
geschreven.' Toen stak hij zijn arm uit en wees omlaag. 'Daar,' zei
hij, 'precies zoals ik je had beloofd.' Zijn vrolijkheid had een
ondertoon van onrust of weerzin. 'Wondleem.' O, shit. Lindens'
laatste verzet ebde weg en zij liet zich op haar knieën zakken. Dus
dat was wondleem? Ze voelde zich wegzakken in een vermoeide
verslagenheid. Wat moest ze nu? De Versmader vertrouwen? Aneles'
ellende was verschrikkelijk om aan te zien. Hij moest worden
genezen van zijn kwetsbaarheid, bevrijd van zijn waanzin. Dat was
belangrijker dan alles, wat hij verder nodig had in het
leven, misschien wel belangrijker dan het leven zelf. Dat zou
echter nooit gebeuren, wanneer de Haruchai hem gevangen hielden en
zij blind bleef. Zij had beloofd hem te beschermen. En hij was haar
enige schakel met haar zoon. De oude man werd bezeten door Heer
Veil, die ook Jeremiah in zijn macht had. Wanneer de Versmader haar
via Anele bespotte, legde hij automatisch een verbinding, hoe
ragfijn dan ook, tussen haar en haar zoon. Als zij kon zien, kon ze
Jeremiah wellicht bereiken... Misschien was Anele wel de enige
schakel die zij ooit zou hebben. Onder haar vervulde de Mithil de
lucht met gefluister over ontsnapping. Haar zwijgende gehijg leek
haar metgezel zenuwachtig te maken. Zijn gezicht vertrok van
afkeer, toen hij opnieuw omlaag wees. 'Daar!' Zijn witte ogen
schitterden van doodsangst. 'Ben jij soms ook gek? Dat is wondleem,
geloof me.' Je hebt het nodig om te genezen. Half gehypnotiseerd
door zijn intensiteit, keek Linden in het water, maar ze zag niets
wat zijn dringende klank rechtvaardigde. Zich van niets en niemand
iets aantrekkend, stroomde de rivier op minder dan een armlengte
onder de met gras begroeide oever. De plek die Anele aanwees, een
inhammetje tussen gladde stenen in het kabbelende water aan de
kant, was een driehoek van fijn zand. Zij zag geen enkel verschil
met ander zand in de buurt, tussen soortgelijke stenen. Het
gemurmel van het water vulde haar hoofd.
'Daar!' herhaalde Heer Veil, maar het kon ook zijn dat het een
smeekbede van Anele was. 'Deze seniele mankepoot staat stijf van de
Aardkracht, waaraan ik een bloedhekel heb. Ik weet zeker dat hij
zich niet vergist.' Hij had haar verteld dat het wondleem haar
gezondheidsbesef zou herstellen. Zonder dat waarnemingsvermogen zou
ze misschien nooit te weten komen, hoe ze Covenants' ring moest
gebruiken. Het was haar enige hoop... De Versmader hunkerde naar
verwoesting en verlossing. Als wondleem haar werkelijk kon genezen,
kon haar tegenstander er iets mee winnen, door het haar aan te
bieden: iets gevaarlijks en dodelijks. Maar misschien won zij er
ook iets mee. Misschien kon zij zijn plannen tegen hem gebruiken.
Doe iets wat zij niet verwachten. Haar adem inhoudend, om het
gebonk van haar hart te verdringen, stak Linden, alsof zij
plotseling een besluit had genomen, haar arm over de rand van de
waterkant. Ze raakte met haar handpalm het driehoekje vochtig zand
aan - en voelde niets. Anele had zijn ogen dichtgeknepen. Zijn
hoofd ging woest op en neer, als in een soort waanzinnige
instemming. Langzaam duwde zij haar vingers in het zand en schepte
een handvol op. Even voelde zij alleen vochtige koelte op haar
huid. Haar metgezel rolde zich op zijn rug en sloeg zijn knokige
handen voor zijn gezicht. Hij maakte jammerende geluidjes, die zij
niet kon verstaan. Toen zag Linden een flauwe schittering in het
zand. Ze deinsde bijna terug van verbazing, toen kleine
lichtkristallen haar handpalm begonnen te prikkelen. De zon leek de
gouden fonkelingen te weerkaatsen, die ronddwarrelden als
opspringende vonken, of de minuscule weerspiegelingen van
Lichtschimmen. Terwijl zij zo in het rond wervelden, verspreidden
zij een tintelend gevoel in haar hand. Stukjes en beetjes
vitaliteit drongen in haar vingers en handpalm en trokken toen via
haar onderarm naar haar elleboog en schouder. Onwillekeurig, zich
nauwelijks bewust van wat zij deed, bracht zij het zand dichter bij
haar gezicht, zodat zij het beter kon bekijken. Een glans van
vernieuwing bloeide op in haar borst en verjaagde vermoeidheid en
uitputting, alsof ze die nooit had gevoeld. Al snel overstelpte de
indringende aanraking van Aardkracht, toverachtig en onnoembaar,
haar zintuigen en verhief haar naar een wereld van waarneming, die
zo helder was als kristal en zo kleurrijk als de taal van de zon.
Van haar hand tot haar arm, van haar schouder tot haar ribben en
dijen, verdwenen haar blauwe plekken en kneuzingen, alsof ze van
het ene moment op het andere waren weggezegend. Haar schaafwonden
trokken weg. Voelbaar gestreeld, herwonnen haar uitgerekte spieren
en gewrichtsbanden hun kracht en elasticiteit, hun
onstuimigheid. De zware inspanningen van haar vlucht gleden van
haar af, alsof haar lichaam ze al was vergeten. In een golf van
transformatie voelde zij zich verheven naar gezondheid. Dat was
wondleem, daar in de palm van haar hand. Die tinctuur van pure
gezondheid, was door het stromen van de rivier vermengd met de
simpele substantie van het zand: een subtiel en transcendent
voorbeeld van het wezenlijke mysterie van het Land. Het kwam niet
in grote hoeveelheden voor, o nee, dat zeker niet: het grootste
deel van het zand en de aarde aan beide zijden van de Mithil
vertoonde er geen spoor van. Maar ze kon het nu moeiteloos hier en
daar waarnemen, in kleine kronkels en spiralen tussen de stenen,
alsof het haar met luide stem toeriep. De rivier zelf riep,
kronkelend en murmelend in haar bedding, haar naam. Het water zong
haar toe over gekoesterde groei en verre reizen, van leven dat
zich vernieuwt na een lange slaap. In de heldere klanken van de
stroming, hoorde zij de muziek van winterse stormen tussen de
bergtoppen, de hunkerende akkoorden van een eeuwig verlangen naar
de zee. Overal waar het haar lichaam raakte, drukte het gras,
waarop zij lag, zijn groene en uitbottende rijkdom tegen haar aan.
Het sprak van gezondheid, die door ragfijne, slimme wortels uit de
beperkte vruchtbaarheid van het zand en leem werd gewonnen, dat als
een dunne laag op het onderliggende gesteente lag: grond die nog
maar heel recent was ontstaan uit graniet, obsidiaan en schist en
nu de rijke voedingsbodem vormde van de Centrale Vlakte en de
Andelain Heuvels.
En onder het gras en de aarde en het eerste rotsgesteente, voelde
zij het levende geraamte van de hellingen en bergkammen:
onverzettelijk gesteente, dat geheimen koesterde, die
tegelijkertijd geduldig en ongrijpbaar waren, tastbaar genoeg om te
kunnen proeven, maar te overweldigend en traag, om te horen.
Langzaam maar zeker verloor het wondleem in haar hand aan kracht en
glans. Het had haar echter wel weer op de been gekregen, het had
haar nieuwe moed geschonken. Met tranen van blijdschap in haar ogen
keek zij naar de frisse ochtend, de stralende zon. Overal om haar
heen vulde de geur van een nieuw seizoen de lucht met
mogelijkheden. Het was middag en vanaf haar hoge plek aan de hemel,
nam de zon met haar warmte de laatste restjes pijn en vermoeidheid
weg. En zo was er maar een handjevol zand en wondleem en Aardkracht
voor nodig, om haar de glorie van het Land terug te geven. Ze
voelde zich waarlijk herboren. Om redenen, die zij met geen
mogelijkheid kon bevatten, had Heer Veil haar hier naartoe geleid,
zodat zij haar blindheid en machteloosheid kon afwerpen. Ten slotte
richtte zij haar vernieuwde waarnemingsvermogen op haar metgezel.
Hij lag nog steeds met zijn handen voor zijn ogen op zijn rug. Ze
hoefde nu echter zijn gezicht niet te zien en zijn stem niet te
horen, om zijn waanzin te kunnen waarnemen. Zijn houding en zijn
huid, zijn ademhaling en de stand van zijn botten maakten het haar
duidelijk. Ze wist zonder enige twijfel dat zijn geest was gebroken
door meer verlies, dan hij kon verdragen. En zij wist ook, hoewel
die wetenschap haar verbaasde, dat de Versmader geen rol had
gespeeld in Aneles' krankzinnigheid. Aneles' verwarde geest
verleende gemakkelijk toegang aan Heer Veil en gaf de Versmader de
kans om via hem te spreken. En toch had de vijand van het Land die
waanzin niet veroorzaakt. Aneles' toestand deed haar veel verdriet.
Hij moest beter worden, dat moest. Hij had al veel te lang
moeten lijden. En nu had zij opeens de middelen om hem te helpen.
'Anele,' vroeg zij zacht, 'kun je me horen?' Hij gaf geen antwoord.
Hij drukte zijn handen stijf voor zijn ogen. Heer Veil had hem nog
steeds in zijn macht, dat kon ze zien. De Versmader had zich
echter teruggetrokken van de oppervlakte, van de totale
overheersing en had de oude man overgelaten aan de genade van zijn
angsten. Linden aarzelde geen moment. Haar gezondheidsbesef leek
haar te bevrijden. Twee snelle stappen langs de waterkant brachten
haar naar een andere werveling van fijne schitteringen in het zand.
Ze hurkte neer en stak haar hand omlaag, om het uitgewerkte
wondleem van haar hand te spoelen en een nieuw handjevol op te
scheppen. Een vreugdevol vuur zong in haar vingers, toen zij naar
Anele toeliep en naast zijn hoofd neerknielde. Anele,' zei ze
nogmaals, 'als je me kunt horen,' als Heer Veil hem toestond haar
te horen, 'ik heb hier nog wat wondleem. Dat ga ik nu op je
voorhoofd smeren. Als het goed is, zal het je genezen,' Ze wist
niet zeker, of zelfs deze kracht in staat was, zijn geest weer aan
elkaar te breien. Maar ze twijfelde er niet aan, dat het hem goed
zou doen. Het zou in elk geval de schade beperken, die jaren van
vluchten en doodsangst zijn oude lichaam hadden aangedaan. Anele
trok meteen zijn handen weg. In zijn niets ziende ogen glinsterde
doodsangst. Zijn mond trachtte een kreet te vormen: Nee! Linden
aarzelde echter niet. Zij verwachtte niet anders dan dat het
vooruitzicht van de heling hem angst zou aanjagen. Het feit dat hij
zijn eigen waanzin had gecreëerd, had dwingende redenen gehad en
voordat hij weer bij zijn volle verstand was, kon hij niet weten of
er nog steeds een noodzaak was voor zijn krankzinnigheid. Zonder
acht te slaan op zijn angst, draaide zij haar hand om en smeerde
wondleem op zijn voorhoofd. De aanwezigheid van de Versmader
verdween onmiddellijk, vluchtend als voor de aanraking van de dood
- en Anele werd overvallen door stuiptrekkingen. Voordat Linden kon
ingrijpen, verstijfde zijn hele lichaam. Bloed spoot uit zijn
stukgebeten tong. Zijn ogen rolden omhoog in hun kassen en puilden
uit, alsof ze op het punt stonden te barsten. Uit zijn huid kwam
een bijtend zweet, dat naar gal stonk. Anele! Te laat zag zij wat
ze had gedaan. Het wondleem was te krachtig voor hem. Hij had al
heel veel Aardkracht, zijn lichaam kon niet meer bevatten. Het
zou het merg uit zijn botten schroeien. In een poging het wondleem
van zijn voorhoofd te verwijderen, veegde zij wanhopig over zijn
voorhoofd, maar zijn eerdere leed had hem al ver buiten haar
bereik gevoerd. Een doodskreet ontsnapte aan zijn keel: in een
explosie van energie sprong hij overeind. Met wild zwaaiende
ledematen stortte hij zich van de waterkant in de dieptes van de
Mithil. En de stroming voerde hem mee. Hij deed geen poging om te
zwemmen. In plaats daarvan plensde hij water tegen zijn voorhoofd,
terwijl hij langzaam wegzonk. Christus!
Linden sprong op en rende hem langs de oever achterna. Een eindje
verder kwam hij boven water, nog steeds spartelend en zinkend. Nog
drie, vier stappen. Dan zou ze hem achterna duiken. Maar ze had
geen schijn van kans om hem te redden. Toen zij aanstalten maakte
om te springen, kwam er opeens een eind touw uit de lucht vallen,
dat ergens van de helling boven haar naar beneden was geworpen. Het
plonsde binnen Aneles' handbereik in het water. Hij stak er
instinctief zijn armen naar uit, greep het en klemde zich er
wanhopig aan vast, terwijl het hem tegen de stroming in naar de
waterkant trok. Linden kwam wankelend tot stilstand. Toen zag ze
Liand. Ze was zo druk met Anele bezig geweest, dat ze hem niet had
zien aankomen. Hij was ongemerkt de heuvel af komen rijden op een
robuuste mustang en had Anele sneller te hulp kunnen komen dan zij.
Terwijl Anele naar de kant worstelde, hield hij het touw nog even
vanaf zijn paard vast. Toen de oude man echter vaste grond onder de
voeten kreeg, steeg Liand af. Terwijl hij intussen het touw strak
hield, rende hij de helling af, om Anele te helpen uit de Mithil te
klauteren. Even later stond Anele op het gras, druipend en nog
steeds niet genezen. Er stroomde bloed uit zijn mond: het wondleem
was van zijn voorhoofd verdwenen. Terwijl Linden hem aankeek, liet
Heer Veil een valse lach horen. Toen zakte de oude man in elkaar,
hoestend, alsof hij zijn longen had gevuld met water.
7
Samen op de Vlucht
Linden stond aan de
oever van de rivier, als aan de grond genageld van schrik. Vlak
voor haar kroop Anele door het gras. Ze zag hem zo duidelijk, alsof
zijn beeltenis was geëtst in zonnevuur. Het water stroomde als
tranen over het gebarsten landschap van zijn gezicht: hij hoestte,
alsof hij te veel bloed had ingeslikt. Wondleem had haar de
schoonheid van het Land teruggegeven. Het stond buiten kijf dat hij
barstte van de Aardkracht: daarin kon zij zich onmogelijk
vergissen. De levenskracht straalde uit elke lijn van zijn
uitgemergelde ledematen, elke trek in zijn verweerde gelaat. En
wondleem was ook Aardkracht, een onmiskenbaar voorbeeld van heling
en glorie. Het had hem naar het licht moeten verheffen. De pijn die
het bij hem had veroorzaakt, stond in schril contrast met de
essentie ervan. Ze zag nu dat het leem niet te krachtig voor hem
was geweest. Het had zijn natuurlijke werk gedaan. Maar zijn
inherente energie was onderdeel geworden van zijn waanzin en had
zich tegen zijn herstel gekeerd. Gelukkig had zij hem geen
blijvende schade toegebracht. Terwijl hij snel zijn touw oprolde,
zei Liand: 'Linden Avery, luister.' Maar dat deed zij niet. Ze had
alleen oog voor Anele. Hij stonk naar de Versmader. Heer Veil hield
zich echter verborgen en gaf de oude man de vrijheid om te hoesten
en naar adem te happen. Maar nu nam ze ook andere dingen waar. Ze
zag duidelijk dat de Versmader geen controle had over de fases van
Aneles' toestand, dat hij niet naar believen bezit van Anele
kon nemen. In plaats daarvan maakte hij alleen gebruik van een
zwakke plek in de verdediging, die de oude man had opgeworpen om
zijn diepste verdriet te beschermen. En die zwakke plek veranderde
met de onverklaarde modulaties van Aneles' geestelijke toestand. Ze
had geen idee hoe dit kon. Zo diep reikte haar gezondheidsbesef
niet, niet zoals het nu ging, afzonderlijk van hem. Als ze
werkelijk iets van zijn pijn wilde begrijpen, zou ze volledig in
hem moeten opgaan, inbreuk doen op zijn fundamentele relatie
met zichzelf. Ze had zulke dingen wel eerder gedaan, heel lang
geleden en ze kende de prijs die ervoor betaald moest worden.
'Linden Avery,' drong Liand aan, 'hoor je me soms niet? Ben je gek
geworden?' Zij was doof voor hem. Zijn stem slaagde er niet in,
door haar bewustzijn van Aneles' toestand te dringen. Maar toen zij
zich omdraaide naar de Nederstener, zag zij ook hem heel duidelijk
voor zich. Hij was een stevig gebouwde jongeman, fit en gezond: de
normale, broze gezondheid van het Land, gevoed en in stand gehouden
door Aardkracht, zonder erdoor te zijn getransformeerd. Hij zou
niet onwaarschijnlijk oud worden, of tientallen jaren bittere
beproevingen doorstaan, zoals Anele. En hij vertoonde geen spoortje
Smaad. In plaats daarvan straalde hij oprechtheid en een groot
verlangen uit. De lijnen van zijn gestalte drukten een opwinding
uit, die snel overging in angst. Hij was precies degene voor wie
zij hem had aangezien, toen zij hem eerder had gesproken: een
eerlijke jongeman, in staat tot moed en toewijding en grotendeels
onervaren. Niets in zijn aura of zijn manier van doen wees erop,
dat hij Heer Veils' aanwezigheid kon voelen. 'Ben je van plan te
vluchten?' vroeg hij dringend. 'Waarom ben je hier dan nog?' Zijn
rijdier deelde zijn natuurlijke energie, die de inwoners van het
Land eigen was, zijn onverzettelijkheid - en zijn ogenschijnlijke
blindheid voor de nabijheid van het kwaad. Het dier was echter niet
helemaal ongeschonden. Het had ooit een lelijke val gemaakt, die
vage littekens op zijn borst had achtergelaten en de diepliggende
spieren rond zijn longen had beschadigd. Die oude verwonding had
zijn uithoudingsvermogen aangetast. Het gevlekte paard mocht dan
wel net zo bereidwillig zijn als Liand, maar miste zijn
uithoudingsvermogen. Boven hen strekte de hemel zich uit als een
gewelf van kristal: hij leek volledig in harmonie met zijn
wezenlijke schoonheid. Aanvankelijk kon Linden geen spoor van
Kevins' Drek ontwaren. Maar toen zij haar zintuigen had afgestemd
op de herinnering van die verstikkende gele wolk, proefde zij het
vaag boven zich, ver weg en niet erg nauwkeurig, als een dunne veeg
kwaad over de frisse zuiverheid van de lucht. Het was er dus nog
steeds. Uiteindelijk zou het ook haar weer verblinden.
'Linden Avery!' riep Liand haar toe. 'Wat mankeer je toch? Straks
zetten de Meesters de achtervolging in. Als zij je vlucht nog niet
hebben ontdekt, kan dat nu elk moment gebeuren. Als je uit hun
handen wenst te blijven, moeten wij gaan. Dan moeten we nu gaan!'
Wij? Eindelijk hoorde ze hem. Natuurlijk moest ze hier weg. Ze had
al te veel tijd verloren, veel te veel. Eigenlijk begreep ze
niet hoe het kwam, dat de Haruchai haar nog niet hadden gevonden.
Hoe had Liand haar kunnen vinden, terwijl zij dat nog niet hadden
gedaan? Maar die vragen konden wachten. Misschien kon ze nog
ontsnappen. Anele zou het misschien niet verdragen, om opnieuw
gevangen te worden genomen. Ze moesten hier weg. Wij? Verdomme, ze
had geen tijd om met hem in discussie te gaan. 'Het spijt me,
Liand.' Het kostte enige moeite, maar uiteindelijk had ze haar
gedachten weer op een rijtje. 'Je hebt gelijk.' Doe iets wat ze niet verwachten. 'Anele kan met jou
meerijden. Ik probeer jullie wel bij te houden.' De jongeman
staarde haar weifelend aan. Hij begreep niet - kon ook niet
begrijpen - wat er met haar was gebeurd. Of wat zij met Anele had
gedaan.
Linden verwachtte nu elk moment Haruchai te zien, die over de
heuvels kwamen aangestormd en zich als roofvogels op haar zouden
storten. Vloekend rende ze naar Anele en begon aan een van zijn
armen te trekken. Zelfs die kleine aanraking van de Versmader
vervulde haar met afkeer. Maar ze liet hem niet los. 'Nu,
Liand!'
Als Liand Anele achter zich op het paard kon hijsen, was zij van
plan, zo lang achter hen aan te rennen als haar nieuwe kracht dat
toeliet, zo ver en zo snel als zij kon.
De oude man zette zich schrap en duwde zijn vrije arm onder zich.
Hij krabbelde met onzekere bewegingen overeind. Afgezien van het
bloed op zijn lippen, was zijn huid lijkbleek, alsof zijn koppige
vastberadenheid hem in de steek liet. Liand wist duidelijk niet wat
hij van Linden moest denken, maar hij aarzelde niet. Hij sprong op
de rug van zijn paard, maakte de rol touw vast aan het primitieve
zadel en stak zijn hand uit naar Anele. Wij? Linden gaf Aneles' arm
aan Liand en met haar hulp hees de Nederstener Anele achter zich in
het zadel. Aneles' gezicht vertrok van angst, maar hij klemde zich
stevig aan Liand vast. Toch was elk spoor van Heer Veils'
aanwezigheid opeens uit hem verdwenen. Van het ene moment op het
andere was hij weer zichzelf geworden. Liand spoorde zijn paard
aan. Terwijl Linden met hen mee rende, galoppeerde hij langs de
oever van de rivier, in de richting van de kop van de
vallei, weg van Mithil Nedersteen en de Meesters. Hoewel het
terrein de mustang de mogelijkheid gaf om te galopperen, slaagde
Linden er toch in Liand bij te houden. Zij stond helemaal versteld
van zichzelf. Als ze de wonderen van Aardkracht niet had gekend,
zou ze misschien hebben gedacht dat ze droomde. Ze was niet meer
dezelfde vrouw, die nog maar zo kort geleden op haar knieën was
gevallen. Eén klein handjevol wondleem was kennelijk genoeg geweest
om haar sterfelijkheid ongedaan te maken. Terwijl zij voort rende
werd zij vervuld van een gevoel van grote blijdschap. Gedragen door
veerkrachtig gras en zachte aarde, door de berggeuren in de lucht
en de vruchtbare queeste van de rivier en door wondleem, had zij
het gevoel dat zij kon blijven rennen en rennen, net zolang tot zij
aankwam bij hoop. Naarmate de vallei omhoog liep, veranderde de
rivieroever, zodat Liand zijn paard moest inhouden. De hellingen
werden steiler, zodat de Mithil versmalde tijdens hun klim naar de
bergen en de oever was bedekt met rotsblokken en andere gevaren. De
mustang had hier gemakkelijk een enkel kunnen breken, of in de
Mithil kunnen vallen. Hoog boven Linden en haar metgezellen leken
de bergen opeens loodrecht en onheilspellend op te rijzen, als een
hoge, woeste wand, die indringers moest afschrikken. Toen zij
langzamer begon te lopen, voelde zij hoe haar longen moesten
vechten om adem, alsof de lucht van het ene moment op het andere
ijl en ongastvrij was geworden. Hijgend vroeg ze Liand even te
blijven staan. 'Heel even maar. Ik moet nadenken.' Liand hield zijn
paard in, maar steeg niet af. De lijnen van zijn armen en schouders
zeiden haar, zo duidelijk als woorden, dat hij verder wilde.
Bovendien had Anele zijn steun nodig. Volkomen uitgeput door Heer
Veils' aanwezigheid, was de oude man tegen Liands' rug in slaap
gevallen. De Versmader was niet meer terug gekomen. Om de een of
andere reden kon hij dat niet. Dat was een opluchting, zowel voor
Linden als voor haar zwaar beproefde metgezel. Nu kon ze met Liand
praten, zonder dat hij meeluisterde. Ze wilde hem begrijpen. Wat
deed hij hier? Waarom hielp hij haar? En hoe ver was hij bereid te
gaan...?
Naarmate haar hartslag normaliseerde, merkte ze dat ze Kevins' Drek
hier duidelijker kon voelen. Het leek haar longen te verstoppen en
haar niet zozeer van zuurstof te beroven, maar van iets subtielers.
Het was al begonnen haar gezondheidsbesef aan te tasten en haar
zenuwen te verzwakken, tot ze uiteindelijk blind zou zijn. Ditmaal
verliep het proces echter traag: het werd gehinderd door de
resterende kracht van het wondleem. Misschien duurde het nog wel
tot het vallen van de avond, voordat ze haar waarnemingsvermogen
kwijt was. Het stond echter vast dat ze het uiteindelijk zou
verliezen. Langzaam maar zeker begon haar blijdschap weg te ebben
en werd zij met haar neus op de realiteit van de situatie gedrukt.
Zo te zien was hier in de buurt geen wondleem te vinden. Nergens op
de heuvels was de spookachtige glinstering te zien. En naarmate zij
dichter bij de bergen kwamen en de bodem steeg, waren de oevers van
de Mithil steeds steiler geworden, zodat de rivier nu in feite
buiten hun bereik lag. Ze zou geen tweede kans krijgen om haar
gezondheidsbesef te herstellen. Noch kon zij het wonder van haar
waarnemingsvermogen met Liand delen. Zolang het nog ging, zou zij
voor hen beiden moeten zien. Binnensmonds vloekend, keek zij om
zich heen. De heuvels waar de rivier tussendoor stroomde,
belemmerden haar uitzicht op Mithil Nedersteen. Voorbij hun toppen
kon zij echter nog steeds het hoogste randgebied onderscheiden van
de storm, die haar in staat had gesteld te ontsnappen. De donkere
wolken kolkten en ziedden, maar hun kwaadaardigheid was van een
ander kaliber dan Kevins' Drek en de cesuren. Ze overtraden de Wet
en de natuur op minder schadelijke wijze. Ze waren haar - of
Covenants' ring - ook niet achterna gekomen. In plaats daarvan
bleven zij het dorp teisteren. Ik zou mij niet verwaardigen om
zelfs maar een hand op te tillen... Heer Veil had haar dus niet
alleen over wondleem de waarheid verteld. En zolang de Meesters
Nedersteen bleven bewaken, konden zij haar niet komen zoeken.
Misschien wisten ze nog niet eens dat zij weg was. Het was
mogelijk... 'Tot nu toe gaat alles goed,' zei ze in antwoord op
Liands' ongeduld. 'Wat nu? Als wij willen ontsnappen - zij wees
naar de bergen - 'moeten we op de een of andere manier daarboven
zien te komen.' De gemakkelijkste weg lag in oostelijke richting.
Daar dwaalde de vallei steeds verder van de Mithil af en nadat hij
in zuidoostelijke richting was afgebogen, liep hij daar gestaag op,
tot hij uiteindelijk overging in een dal tussen de bergen. Hier
vandaan maakten de hellingen tot meer dan zeshonderd meter boven
Mithil Nedersteen een groene en glooiende indruk. Als zij en haar
metgezellen die richting kozen, zouden ze zo snel kunnen reizen,
als zij het volhield. En zij zouden minstens vijf kilometer lang,
voor iedereen duidelijk zichtbaar zijn, tot zij de bocht omgingen
naar het dal. Zodra de storm boven Mithil Nedersteen ging liggen,
zouden de Haruchai hen zien. Daar zorgde Lindens' rode shirt wel
voor. Ze hadden dus een andere route nodig. Zelfs als Liand er
echter een zou kennen, zou zij er niet in slagen, haar voorsprong
op de Meesters lang te behouden. De Haruchai waren sneller dan zij.
Het kwam er op neer, dat haar enige reële hoop was, dat Staf en
zijn mensen zouden denken dat zij naar het noorden was gevlucht,
het open Land in. In antwoord op haar vraag, wees Liand naar de
oprijzende kliffen ten zuiden en westen van hen. Toen Linden in die
richting keek, zag zij een kloof tussen steile rotsmassa's, die
eindigde in een waaier van steengruis, vlak boven het voorgebergte.
De vorm van de kloof en de losse stenen duidde erop, dat de
puinhelling zich buiten haar gezichtsveld nog hoger ophoopte. Als
hij hoog genoeg was, zou hij hen een route naar de bergketen boven
de kloof kunnen verschaffen. Maar de bergketen lag wel aan de
overkant van de Mithil. En naarmate de rivier het einde van de
vallei naderde, verzamelde het water zich in een woest ravijn dat
enigszins in zuidoostelijke richting liep: te onherbergzaam en
steil om te beklimmen, te breed om over te steken. Vervolgens
sprong het water aan de voet van de dichtst bijzijnde rotswand op
in een waterval, die zich via een rotsspleet, hoog en onbereikbaar
in de rotswand, met donderend geraas naar beneden stortte. De kloof
had zich dus net zo goed aan de achterkant van de maan kunnen
bevinden. 'Geweldig,' mompelde Linden teleurgesteld. 'Hoe komen we
daar? Voorzover ik weet, kunnen we geen van allen vliegen,' 'Het
valt wel mee,' Liand knikte in de richting van de waterval. 'Die
waterval noemen wij Mithils'' Sprong. Het water stroomt
gedeeltelijk een eind voor de rotswand langs en op die plek kunnen
wij er achterlangs passeren. We moeten wel oppassen dat Somo niet
uitglijdt, maar het is goed te doen.
De Meesters weten dit natuurlijk ook. Maar misschien hebben zij
mijn afwezigheid nog niet opgemerkt. Ik ben de enige jongeman, die
zij in hun omgeving dulden, maar niet bepaald als een gewaardeerde
kameraad. En zolang ze niet vermoeden dat ik bij je ben, zullen ze
je daar niet komen zoeken, omdat ze denken, dat jij niet op de
hoogte bent van het bestaan ervan.' Linden knikte. 'Goed.' Het was
dus toch mogelijk, ze had nog een kans. Maar het antwoord van
de jongeman bracht haar terug naar een andere vraag. Wat deed hij
hier in vredesnaam? Hij riskeerde meer dan de afkeuring van de
Meesters, veel meer dan hij zelf wist. Ze kon zijn hulp niet
alleen maar accepteren, omdat hij had besloten haar die aan te
bieden. Fronsend wachtte zij, tot hij zich naar haar omdraaide.
Toen, op strengere toon dan zij van plan was geweest, zei zij:
'Maar voordat we verder gaan, heb jij het een en ander uit te
leggen,' Zijn ogen werden groot van verbazing. 'Waar komt dat
"wij"gedoe vandaan, Liand?' Omdat zij bang was en onzeker en zich
dat eigenlijk niet kon veroorloven, klonk ze boos. 'Wat doe je hier
eigenlijk? Waarom ben je niet gebleven om Mithil Nedersteen, waar
je immers thuishoort, te verdedigen?' De jongeman slikte
ongemakkelijk, maar sloeg zijn blik niet neer. 'Zou je je vriend
hier zonder mijn hulp hebben kunnen redden?'
'Daar gaat het niet om. Natuurlijk had ik hem kunnen redden. God in
de hemel, ik kan heus wel zwemmen, hoor.'
'En denk je hem nu ook te kunnen redden?' wierp Liand tegen. 'Je
bent vast wel in staat om de bergen te bereiken, maar hoe geef je
hem te eten tussen de rotsen. Hoe kom je zelf aan voedsel? Kun je
de kou van de hoogste toppen verdragen?' Linden wierp hem een boze
blik toe. 'O, verdorie, je weet best dat ik dat niet kan. Ik heb
dit ook niet bepaald van tevoren allemaal zo gepland. Ik wil
alleen...' Ze balde haar vuisten om haar frustratie te bedwingen.
'Ik kan niets voor mijn zoon doen, wanneer ik gevangen zit.' Liand
wees op de bundels, die aan zijn zadel waren bevestigd. 'Dan is het
maar goed dat ik van te voren alles wel goed heb gepland. Ik heb
hier voedsel en waterzakken. Mantels en dekens. Touw. Alleen Somo
vergroot je kansen al.' Blijkbaar was Somo de mustang. 'Ik heb
zoveel mogelijk gedaan, om je ontsnapping mogelijk te maken.' Zijn
blik smeekte haar hem mee te nemen. 'Maar...' Het kostte Linden de
grootste moeite hem niet uit te schelden. Dat had hij niet
verdiend. 'Maar,' zei ze iets rustiger, 'dat is nog steeds niet
waar het om gaat. Het is wel duidelijk dat ik alle hulp kan
gebruiken die ik kan krijgen. Maar jouw mensen hebben je ook nodig.
Op het moment dat ik op de vlucht sloeg, vochten zij voor hun
leven. Hoe kon je hen achterlaten?' Door haar vraag leek hij zich
nog ongemakkelijker te voelen. Een ogenblik lang keek hij naar de
bergen, alsof hij daar een antwoord trachtte te vinden. Toen hij
haar weer aankeek, onthulde de zon op zijn gezicht, hoe moeilijk
hij het met zichzelf had. Toch keek hij haar recht in de ogen.
'Aanvankelijk wilde ik dat ook niet,' bekende hij. Hij had zijn
ongeduld van zich afgezet. 'Dat weet je. Ik ben Nedersteen
onmiddellijk te hulp gesneld, in de overtuiging dat wij in de storm
werden aangevallen door kresh. Maar de Meesters hielden ons tegen.
Ze zeiden dat er geen kresh waren en dat het alleen de storm zelf
was, die ons bedreigde. Tegen zoveel natuurkracht konden wij niets
uitrichten. En er waren geen slachtoffers gevallen. Om redenen die
ik niet kan begrijpen, trof het geweld van de storm alleen onze
huizen. Sterker nog, het trof alleen de huizen waar niemand thuis
was. Huizen van gezinnen die aan het werk waren op het land, of
zich met andere dingen bezig hielden. De Meesters verzekerden ons
dat er niemand was omgekomen - en dat dit ook niet zou gebeuren,
zolang wij niet zouden proberen, dichter bij de storm te komen. Hoe
zij aan die wetenschap kwamen weet ik niet. Maar ik geloofde hen.
En toen dacht ik aan jou, Linden Avery.' Huizen waar niemand thuis
was? Zij fronste haar voorhoofd. Ze begreep er niets van. Waarom
zou een vijand alleen lege huizen willen beschadigen? Ik dacht aan
het feit dat jij hulp nodig had,' vervolgde Liand, 'en aan mijn
verlangen om je te helpen. Toen ben ik weggeslopen. Terwijl de
Meesters en mijn mensen naar de storm stonden te kijken, haastte ik
me naar de stallen voor een paard. Nadat ik alle spullen had
verzameld, die je bij je vlucht kon gebruiken, ben ik je gaan
zoeken.' Linden keek hem aan en probeerde het te begrijpen. 'Oké.
Dat snap ik nog wel.' Ze kon de aard van zijn emoties wel lezen,
maar niet hun inhoud, hun achtergronden. 'Maar waarom ben je naar
het zuiden gereden?' Hij had haar veel te gemakkelijk gevonden. De
Nederstener haalde zijn schouders op. 'Je had geen paard. Als je
naar het noorden was gevlucht, zouden de Meesters je binnen de
kortste keren hebben ingehaald en had ik daar toch niets aan kunnen
veranderen. Bovendien,' voegde hij er een beetje schaapachtig aan
toe, 'woedde de storm daar en durfde ik me er niet in te wagen.'
Misschien had zijn antwoord haar op haar gemak moeten stellen. Het
kon best dat de Haruchai heel anders redeneerden dan hij. Zij
herinnerden zich haar immers niet als een vrouw, die voor
mysterieuze stormen vlucht? Toch nam haar onrust alleen maar toe,
toen ze de jongeman aankeek. De Meesters hadden hem beroofd van een
soort geboorterecht: hij leefde in het Land, maar wist helemaal
niets van de macht van dat Land, of de gevaren die het bedreigden.
Zijn verlangen om zich bij haar aan te sluiten, zou consequenties
hebben die hij vooralsnog niet kon bevatten. 'Dat is niet genoeg,
Liand. Je hebt nog steeds geen antwoord gegeven op mijn vraag. Niet
echt tenminste. Mithil Nedersteen is jouw thuis.' Het was de enige
plek die hij kende. 'Alles en iedereen die jij ooit hebt lief gehad
is daar. Waarom ben je bereid dat allemaal voor mij op het spel te
zetten?' Hij aarzelde geen moment. Hij was in elk geval op haar
vragen voorbereid. 'Linden Avery,' antwoordde hij ernstig, 'ik zou
kunnen antwoorden dat ik geen bevrediging vind in mijn leven thuis.
Ik voel de grootsheid van het Land, maar ik weet er niets van en ik
wil er graag alles van weten. Of ik zou kunnen antwoorden dat ik de
Meesters wantrouw, want het is duidelijk dat hun kennis groot is en
toch vertellen zij ons niets. Of ik zou kunnen antwoorden dat ik
geen familie of andere banden heb, die mij aan Mithil Nedersteen
binden.' De klank in zijn stem duidde op eenzaamheid. 'Mijn vader
en moeder hadden geen andere kinderen en zijn enkele jaren geleden
door ouderdom en een ongeluk overleden. Ik heb nog geen andere
liefdes gevonden, om hun plaats in mijn hart in te nemen.' Hij
wendde opnieuw zijn blik af. Toen hij Linden weer aankeek, had zijn
hunkering een weg naar de oppervlakte gevonden. Stijfjes zei hij
tegen haar: 'Dat zou ik allemaal kunnen antwoorden, omdat het
allemaal waar is.' Opeens leek hij zijn resolute houding te
verliezen. Hij liet zijn hoofd zakken en mompelde onhandig: 'En er
is nog iets anders, waarover ik eigenlijk niet durf te spreken.' Ze
wendde zich bijna af van zijn onbehaaglijkheid. Het was al te
duidelijk: met zijn open karakter was hij er niet aan gewend,
dingen te verbergen. En zij had de kwestie zo gemakkelijk kunnen
laten rusten... Maar ondanks zijn kwetsbaarheid, liet zij hem er
niet zo gemakkelijk vanaf komen. Zij had haar eigen onzekerheden,
haar eigen geweten: dat kon ze niet zomaar opzij zetten, om hulp te
krijgen van een man, die zich nog niet kon voorstellen, wat die
hulp hem kon gaan kosten. Zij greep de ruwe wol van zijn beenkappen
tussen haar vingers. 'Het spijt me. Dat is nog steeds niet genoeg.
Jij hebt vrienden en buren, die er hetzelfde over denken, dat kan
niet anders en toch zijn die nu niet hier. Ik wil de rest ook
horen. Ik zie het in je. Ik weet alleen niet wat het betekent.'
Liand leek inwendig te kreunen. Het lag echter niet in zijn aard te
weigeren, haar vraag te beantwoorden, ongeacht zijn eigen ongemak.
Bovendien beschikte hij over voldoende moed, om haar de waarheid te
durven vertellen. Ik heb in mijn leven,' zei hij, vele wonderen
aanschouwd.' De woorden leken heel langzaam van heel diep binnen in
hem te komen. 'Linden Avery, jij bent er één van. De storm die jouw
ontsnapping mogelijk heeft gemaakt is er ook één. De Vallen zijn
tegelijk wonderbaarlijk en afschrikwekkend.
En het uitzicht vanaf Kevins' Uitkijk op de sluier, die het Land
verblindt, vervult mijn dromen met angst. Maar het is de
herinnering aan het vreemde wezen, dat door de Meesters Elohim werd
genoemd, dat mij ertoe brengt me aan jouw zijde te scharen. Zijn
woorden luiden als een doodsklok in mij, hoewel ik nog maar een
kind was toen ik ze hoorde. Wat hij zei ging mijn verstand te
boven. Maar het is mij wel duidelijk, dat hij onze ondergang
voorspelde. En ik begrijp ook, dat hij niet alleen over Mithil
Nedersteen sprak. Zijn woorden kondigden de verwoesting van het
hele Land aan.' De invalshoek van de zon vulde Liands' ogen met
schaduwen, toen hij op Linden neerkeek. 'Ik ben wie ik ben, niets
meer of minder dan een jonge man onder mijn volk. Maar ik heb
gezien dat het Land prachtig is. Ik wil het verdedigen. En als ik
te klein ben voor zo'n grote taak, dan zal ik toch niet rusten, eer
ik de naam van ons noodlot ken.' Nu keek hij niet meer weg. Ze
wenste dat hij dat wel zou doen. Zijn naïeve onschuld raakte haar
diep en ze wilde liever niet zijn reactie zien, wanneer zij hem
antwoord gaf. Zachtjes, bijna fluisterend, zei ze: 'Liand, luister
naar me.' Haar vingers plukten uit eigen beweging aan zijn broek,
hopend dat hij haar zou begrijpen. 'Ik kan niet toestaan dat je me
helpt, als je niet eerst luistert naar wat ik te zeggen heb. Je
noemde mij een wonder, maar er is niets wonderbaarlijks aan mij. Ik
houd van het Land. Ik houd van mijn zoon.' Ondanks haar verlies,
hield zij van Thomas Covenant. 'Ik probeer mijn beloftes na te
komen. En ik beschik over een kracht, waarvan ik niet eens weet hoe
ik hem moet gebruiken. Dat is het wel zo'n beetje.' Ze probeerde
zichzelf niet te sparen. 'Maar het is erger dan dat. In mijn eigen
leven..., ben ik al dood. Zie je dit?' Ze liet zijn been los en
gebruikte haar beide handen om hem haar shirt te tonen. 'Dit is een
kogelgat. Ik ben in mijn borst geschoten. Ik leef alleen, omdat dit
het Land is.' Omdat zij zichzelf had geheeld. En omdat Joan haar
had ontboden. Liand staarde haar aan, duidelijk niet in staat te
bevatten, wat haar beweringen inhielden.
'Bovendien ziet het ernaar uit dat het hele Land tegen mij is. De
Meesters wensen mij geen kwaad toe, maar zij zijn doof voor alles
wat ik belangrijk vind.' De last van haar zorgen leek te groeien,
toen zij ze opsomde. 'Je hebt Kevins' Drek gezien. Je kent de
cesuren, de Vallen. En dan zijn er nog kresh en Elohim en
Zandgorgonen en Afslachters.' Anele had het ook nog over skurj
gehad, wat dat ook mochten zijn. 'Er lopen ten minste twee
gestoorden rond met te veel macht.' Roger en Joan. 'En dan is er
natuurlijk Heer Veil, die mijn zoon heeft. Wil je de naam van je
noodlot weten? Weet je dat zeker? Het is de Versmader. Hij probeert
de hele Aarde te vernietigen.'
Alleen het uitspreken van deze woorden leek het gevaar al
dichterbij te brengen. Maar ze kon nu niet stoppen. Liand moest
weten welke risico's hij nam, wanneer hij bij haar bleef. 'En alsof
dat allemaal nog niet genoeg is, is de Staf van Gerechtigheid
verloren geraakt. De Staf is voorzover ik weet, het enige wapen
tegen Kevins' Drek en de Vallen en is al na een paar generaties
verdwenen. Ik moet hem terug zien te vinden, maar ik heb geen idee
waar ik moet zoeken.' Ze hief haar handen op en balde ze tot
vuisten tussen haar en de Nederstener, alsof ze zijn groeiende
boosheid wilde afwenden. 'Denk je dat het Land groter is, dan de
Meesters je ooit hebben verteld? Denk je dat het gevaar groter is,
dan je je in je verschrikkelijkste dromen kunt voorstellen? Je hebt
geen idee. Mannen met godenkracht zouden het nauwelijks tegen Heer
Veil kunnen opnemen en daar kan ik mezelf in de verste verte niet
mee vergelijken. Ik heb je hulp nodig, Liand. Dat lijkt me pijnlijk
duidelijk. Ik zal blij zijn met je gezelschap. Maar als je ergens
toch nog het idee hebt, dat we alleen maar aan de Meesters moeten
zien te ontsnappen, dan Kun je beter naar huis gaan. Zij vormen wel
de minste van onze problemen.' Ontegenzeglijk de minste. 'Als je
met mij mee gaat, kan ik je weinig anders beloven dan angst en
dood.' Daar zweeg ze, geschokt door het gevaar, van wat zij zojuist
had gezegd. Als Liand er nu voor koos zich terug te trekken - zoals
hij eigenlijk zou moeten doen - zou haar niets anders resteren dan
Covenants' ring en haar zieltogende gezondheidsbesef en Aneles'
gestoorde adviezen om haar te helpen. Maar kennelijk had ze met
haar woorden de boosheid van de jongeman gewekt. Hij keek haar
woedend aan en rechtte zijn schouders en rug, tot hij hoog boven
haar uit leek te torenen, stralend in de zon.
'Linden Avery,' antwoordde hij op strenge toon, 'heb je me niet
verteld dat je al eens eerder in Mithil Nedersteen bent geweest, in
lang vervlogen jaren? Had je toen de indruk, dat de mensen uit mijn
dorp slordig met hun beloftes omgingen, of gemakkelijk afweken van
het pad van hun overtuiging en verlangens?' Zij schudde machteloos
haar hoofd en dacht met verdriet en bewondering aan Sunder. De
Gruizeleer, die zij had gekend, was altijd vierkant achter zijn
keuzes blijven staan, ongeacht hun consequenties. Zonder hem zouden
zij en Covenant het niet hebben overleefd... 'Want als zij dat
deden,' vervolgde Liand, 'hebben wij sinds die tijd een grote
ontwikkeling doorgemaakt en betreuren wij niet, wie wij zijn
geworden.' Elke verticale lijn in zijn lichaam leek een verwijt
naar haar. 'Ik ben niet zo wispelturig dat ik opeens, alleen maar
omdat het zo gevaarlijk is, terug zou komen op mijn wens om jou te
helpen. Ik vind dat ik je twijfel niet heb verdiend. En ik laat je
niet in de steek.' Linden boog haar hoofd om haar plotselinge
tranen te verbergen. Zijn onverwachte waardigheid, maakte het
onmogelijk hem tegen te spreken. En ze zag nu opeens ook, dat hij
hetzelfde deed wat zij tien jaar geleden had gedaan, toen zij zich
had laten betrekken in Covenants' beproeving met Joan. Covenant had
haar in eenvoudige en eerlijke bewoordingen gewaarschuwd: Je weet
niet wat hier gaande is. Dat Kun je onmogelijk begrijpen. En jij
hebt er niet voor gekozen. Maar ook zij had geweigerd zich op
andere gedachten te laten brengen. Ze had een hoge prijs betaald
voor haar koppigheid. Toch had ze er geen moment spijt van gehad.
Zelfs haar tijd in Luststeen, toen samadhi Afslachter haar ziel met
kwaadaardigheid had beroerd, was uiteindelijk de moeite waard
geweest.
Ze bezat noch de vooruitziende blik, noch de wijsheid, om te
proberen Liand ervan te overtuigen, dat hij een verkeerde
beslissing nam. De tranen uit haar ogen knipperend, keek ze weer
naar hem op. 'Het spijt me. Zo bedoelde ik het niet. Ik twijfel
niet aan je oprechtheid - of aan je woord. Ik zie wat voor man je
bent.
Ik probeer alleen zelf maar eerlijk te zijn. Ik heb hetzelfde
meegemaakt als jij. Ik leerde een man kennen, die hulp nodig had.
Ik wilde hem helpen,' moest hem helpen. 'En ik had geen idee waar
ik aan begon. Als ik had geweten hoe erg het zou worden, denk ik
niet dat ik het had gekund. Maar ik zou niet zijn wie ik nu ben,
als ik niet had geweigerd, hem in de steek te laten,' Terwijl zij
aan het woord was, kalmeerde de verontwaardiging van de jongeman.
Aan de manier waarop zijn schouders zich ontspanden, zag zij dat
hij haar verontschuldigingen aanvaardde. 'Ik begrijp wat je
bedoelt, Linden Avery,' antwoordde hij ferm. 'Ik zal je graag
helpen,'
'Mooi zo,' antwoordde zij met iets meer overtuiging. 'In dat geval
moesten we maar weer eens gaan. Ik heb al te veel tijd verloren
laten gaan.' Wellicht schoten ze beter op zolang Anele sliep. Ze
kon niet voorspellen hoe hij zou reageren wanneer hij wakker werd.
Liand knikte instemmend. Met zijn hielen spoorde hij Somo aan tot
draf. Nu zullen ze de achtervolging inzetten... Al haar reserves in
de strijd gooiend, draafde Linden naast hem voort, toen hij de
heuvel begon te beklimmen, naar hoger gelegen grond.
8
De Bergen In
Aanvankelijk was de
klim niet zo zwaar. De hellingen waren nog geen echte heuvels en
Liand stak ze schuin over, in de richting van het einde van de
vallei. Intussen bleef de vreugde van 's Lands' gezondheid en
vitaliteit uit Lindens' spieren wegebben en het kostte haar steeds
meer moeite hem bij te houden. Wondleem had haar geheeld, maar het
had haar geen uithoudingsvermogen gegeven. Het was onvermijdelijk
dat haar nieuwe kracht afnam. Enige tijd later, toen zij en haar
reisgenoten een heuveltop overstaken, op weg naar de volgende
helling, zag ze vanuit haar ooghoeken iets dat haar aandacht trok
en toen zij ernaar keek, zag zij een groepje aliantha. Geen wonder
dat ze zoveel van het Land hield. De voorzienigheid ervan, bracht
haar in verrukking. Liand leidde zijn paard ongevraagd naar de lage
struiken. Ze hadden kronkelige takken en donkergroene bladeren, die
de vorm hadden van hulstbladeren, onder het gebladerte
groeiden trossen blauwgroene vruchten, die op bosbessen leken.
Onder de Zonnevloek had zij nooit ergens meer, dan een enkele
struik tegelijk aangetroffen, maar hier hadden zij zich vermeerderd
tot een groep van zes of acht struiken. Ze waren winterhard en
bestand tegen al Heer Veils' verwoestingen en er groeiden in elk
seizoen prijsbessen aan, zelfs in de winter - althans, dat had
Covenant haar ooit verteld. Toen zij en haar metgezellen het bosje
bereikten, had Liand af kunnen stijgen, maar Linden vroeg hem in
het zadel te blijven, zodat Anele niet wakker zou worden. De
behoefte aan rust van de oude man was pijnlijk duidelijk. Zij begon
gretig bessen te plukken, gaf er een paar aan Liand en stopte een
handjevol in haar mond. Ze smaakten als een geschenk, de
gedestilleerde essentie van de natuurlijke weldadigheid van het
Land: licht en zoet, met de smaak van perzik, gevolgd door een
frisse nasmaak van zout en limoen. Haar hele lichaam leek te zingen
van genot, toen hun smaak en sap het gespannen gevoel in haar keel
wegspoelden. Een voor een liet zij de pitjes in haar hand vallen en
verspreidde ze om zich heen over de grazige helling, zoals haar was
geleerd, zodat er meer aliantha uit zou groeien om het Land te
voeden. Vanaf de rug van het gevlekte paard, deed Liand hetzelfde.
Ze vond het geruststellend om te zien. Kennelijk hadden zijn
mensen, ondanks alles wat zij waren kwijtgeraakt, dat aspect van
hun geboorterecht behouden. Op elk ander moment, had ze hier
waarschijnlijk wel wat langer willen blijven, om van de smaak van
de bessen te genieten. Maar de zekerheid dat de Haruchai achter
haar aan zaten, beheerste haar hartslag alsof die het ritme van
voeten en hoeven volgde. En toen ze omlaag keek in de vallei, zag
ze de donderwolken boven Liands' dorp eindelijk wegtrekken, hun
geweld volledig uitgeput. De zoektocht naar haar en Anele zou nu
snel beginnen - als hij al niet begonnen was. Een aantal
prijsbessen achterlatend voor anderen, die ze wellicht nodig
hadden, hervatten Linden en Liand hun vlucht. Nu begon het terrein
flink steil te worden. Liands' pad was tijdelijk van de rivier
afgeweken, maar Linden hield hun vorderingen bij door te kijken,
hoe de bergen steeds majestueuzer boven hen uit torenden, met
toppen en bergmassieven, die hardnekkig naar de hemel reikten. Een
eind voor hen uit doemde Mithils' Sprong op, totdat het water uit
het hart van de bergketen leek te stromen en de geheime donder van
de bergen in haar kolkende tumult leek mee te voeren. Ze zag geen
spoor van een pad achter de Sprong. Het geraas van het water leek
de weg er naartoe nu al te blokkeren. En wanneer ze er was, wat
dan? Achter de waterval langs: dwars door het meer onherbergzame
voorgebergte erachter naar de steile puinhelling en dan via die
levensgevaarlijke helling omhoog naar de verborgen kloof.
En wat dan? Ze had geen vast omlijnde plannen. In algemene zin was
het haar bedoeling, dwars door de bergen in oostelijke richting te
trekken, tot zij ergens voorbij de overblijfselen van Kevins'
Uitkijk het Land weer binnen kon gaan. Dan, als zij de Meesters op
een dwaalspoor had gebracht, kon ze misschien naar Andelain gaan,
in de hoop daar een niet nader omschreven vorm van inzicht of hulp
te vinden. De vaagheid van haar plannen ergerde haar. Maar wat kon
ze anders doen? Liand was alleen bekend in Mithil Nedersteen en
omstreken: hij wist niets van de grotere kwesties, die in het Land
speelden. En alles wat Anele misschien wist, werd vertroebeld door
zijn waanzin. Ze wilde de Staf van Gerechtigheid vinden, maar
ze had geen idee, hoe, of waar ze die moest zoeken. Hij was al
ontsnapt aan de grondige zoektocht van de Haruchai. Voorzover zij
wist door niets anders geïnspireerd dan door een vooruitziende
blik, had Jeremiah in haar woonkamer afbeeldingen gebouwd van de
Donderberg en Luststeen. Misschien had hij ze bedoeld als
aanwijzingen, een soort leidraad. Alleen wist zij niet hoe zij
ze moest interpreteren. Opeens blies een windvlaag een nevel van
waterdruppels in haar gezicht en toen ze omhoog keek in de richting
van het bulderende water, zag ze dat zij en haar reisgenoten de
voet van Mithils' Sprong naderden. De waterval stortte van grote
hoogte neer, alsof het water zowel door woede, als door
onstuimigheid werd gedreven, alsof de kille kracht van de
bergtoppen de stortvloed vulde met een furieus verlangen naar lente
en vernieuwing. Liand riep haar iets toe en wees ergens naar, maar
zij kon hem in het geraas niet verstaan. Ondanks haar inspanningen
bezorgde de nevel haar koude rillingen: haar shirt plakte al aan
haar lichaam. Toen ze echter in de richting keek, die Liand
aanwees, zag ze dat de waterval enkele tientallen meters lang, een
eind voor de rotswand langs stroomde, alvorens in het ravijn te
storten. Maar als haar metgezel haar niet had aangemoedigd om door
te lopen, had ze toch niet kunnen bevroeden, dat er zich achter de
Sprong een doorgang bevond. Achter hem op het paard, was Anele
wakker geworden. De oude man bestudeerde de waterval aandachtig,
bijna alsof hij hem kon zien, maar leek er niet van te schrikken.
In zijn baard en snor schitterden waterdruppels en de zon, die erin
weerkaatste, transformeerde zijn gezicht en gaf hem een soort
verjongingskuur. Naarmate zij hoger kwamen, werd de nevel zo dik
als regen en overstemde het geraas van het water alle andere
geluiden. Een steenworp verder stapte Liand van zijn paard en hielp
Anele op de grond. Hijgend tegen een mist, die haar longen dreigde
te vullen, klauterde Linden hen achterna. Intussen pakte de
Nederstener een deken uit zijn bagage en bond die voor Somo's ogen,
zodat de mustang niet in paniek zou raken. Toen wikkelde hij de
teugels om zijn hand en wees opnieuw voor zich uit. Zijn kreet
bereikte haar maar net.
'Daar!' Ze nam niet eens de moeite om te zien wat hij aanwees. Ze
had het gevoel dat ze bezig was te stikken, gesmoord door het
gewicht van het water en de nevel en het gebulder. Liand wilde haar
naar de achterzijde van de waterval brengen. Als ook maar het
kleinste plekje van hun lichaam erdoor zou worden aangeraakt, zou
het water hen meesleuren en verpletteren. Niet in staat te
antwoorden, knikte zij alleen maar en gaf Liand een teken dat hij
voorop moest gaan. Terwijl de jongeman een ruk aan Somo's teugels
gaf, liep zij naar Anele en pakte hem bij zijn arm, alsof zij hem
aan haar belofte wilde herinneren. Toen begon ze naar de Sprong te
lopen, zich een weg banend door een muur van tumult. Anele
accepteerde haar hand. Zijn blindheid leek ervoor te zorgen, dat
hij haar en Liand vertrouwde. Of misschien kende hij deze doorgang
al. Het was best mogelijk, dat hij hem in zijn lange jaren van
vluchten en angst zelf al eens had ontdekt.
Langzaam leidde Liand hen tot steeds dichter bij de
waterval, maar Linden keek er niet eens naar. Hij boezemde
haar grote angst in. Haar doorweekte kleren plakten aan haar lijf.
Haar kletsnatte haar hing in pieken voor haar gezicht. Ze had
moeite haar ogen schoon te knipperen. Het complexe gedonder van de
waterval leek aan haar te trekken en naar zijn aanraking te lokken.
Terwijl ze Anele stevig vasthield, zowel voor zijn bescherming als
voor de hare, volgde zij Somo's hoeven achter het massieve gordijn
van Mithils' Sprong.
Aanvankelijk zag ze niets, het bulderende water leek al het
licht weg te nemen. Maar toen scheen er wat weerkaatst zonlicht
tussen de nevel door en tilde haar weg uit de duisternis. Liand
leidde haar naar een richel in de rotswand, die breed genoeg was om
veilig over te kunnen lopen, maar die wel gevaarlijk was, door
bergen stenen en kleine rotsblokken, water en glibberig mos. Voor
elke stap moest ze voorzichtig met haar voet voor zich uit voelen
en ervoor zorgen dat ze haar gewicht er pas op zette, wanneer ze
zeker wist dat de zool van haar laars een stevige ondergrond had
gevonden. Het water schreeuwde haar onafgebroken toe dat ze moest
vallen, vallen en nog eens vallen. Ze bevond zich nu in het
territorium van ontembare krachten. De realiteit leek weg te
smelten in haar zenuwen, trok in haar kleren, liep in straaltjes
van haar huid en verkilde haar hart. Enkele meters voor haar liet
Liand de mustang in zijn eigen tempo zijn eigen weg over de rotsen
zoeken. Op de een of andere manier hielden de kletsnatte deken en
Liands' greep op zijn teugels Somo's angst in bedwang. Met haar
hand op Aneles' arm voelde Linden zijn angst. Omdat ze het te druk
had met het vinden van een houvast, voelde ze aanvankelijk alleen
een neutrale angst, verder niets. Langzaam maar zeker begon
het karakter van zijn onrust echter als de kracht van de waterval
tot haar door te dringen. Met de ene angstige stap na de andere was
hij plotseling in een wereld van gevaren terechtgekomen, een
crisis, waarop zij geen enkele invloed had. Toen zij de verandering
in hem uiteindelijk opmerkte, schrok ze er zo van, dat ze haar
eigen angsten vergat. Misschien begon hij wel uit zijn waanzin te
komen. Als haar zintuigen hem in al dit tumult accuraat konden
waarnemen... Op een overzichtelijk en vrij effen deel van de
richel, bleef hij plotseling staan en gaf een ruk aan haar arm,
zodat zij naast hem bleef staan. Zijn tanden leken in de vochtige
lucht te bijten, alsof hij er brokken betekenis aan trachtte te
ontrukken. Misschien riep hij haar naam, of om hulp of aandacht,
met een stem die te sterfelijk was, om gehoord te kunnen worden.
Linden sloeg haar armen om hem heen en hield hem stevig vast. Het
kostte haar moeite zich te verzetten tegen de roep van het water.
Ze kon zijn gezicht amper onderscheiden. Haar voorhoofd tegen zijn
slaap drukkend, in een poging hem bot tegen bot te bereiken,
schreeuwde ze: Anele! Gaat het een beetje? Ik Kun je niet
verstaan!' Zijn stem bereikte haar als een verre vibratie in haar
brein. 'Skurj,'' krijste hij. 'Skurj en Elohim. Hij heeft de
Gevangenschap doorbroken. De lucht wordt bezoedeld door Skurj. O,
de Aarde!
Haar beenderen...' Eén arm loswringend uit Lindens' omhelzing,
drukte hij zijn handpalm tegen de rotswand, alsof hij zich er tegen
af wilde zetten, het water en de dood tegemoet. 'Haar
beenderen schreeuwen het uit! Hoor maar, ze jammeren.''
'Anele!' riep ze opnieuw. Ze had hem niets anders te bieden dan
zijn naam. Anele!' Zij begreep er niets meer van. Elke beweging en
huivering van zijn uitgemergelde lichaam vertelde haar, dat hij
eindelijk weer bij zijn volle verstand was. Voor hem was dat nog
afschrikwekkender dan welke waanzin dan ook.
'Mijn schuld!' riep hij, alsof hij in ontreddering verkeerde. 'Mijn
schuld! De Elohim hebben niets gedaan om de Gevangenschap te
handhaven. Zij zijn verdorven. Arrogant. Ik ben de Staf verloren!
De schat en het bolwerk van de Wet. Mijn geboorterecht. Ik ben het
verloren!' Gezond? Linden pakte hem met al haar kracht beet. Ze
rilde. Was dit wel in orde? Volgens Staf was de Staf al meer dan
drieduizend jaar geleden verloren gegaan. 'Anele! Wat is er? Wat
gebeurt er met je?' Liand kon hem niet hebben gehoord. Hij leidde
Somo behoedzaam in de richting van het daglicht en de heuvels in
het westen en liet Linden en Anele achter in een plotselinge
noodsituatie. Volkomen onverwacht liet Anele de rotswand los en
draaide zich om in haar greep. Toen zij recht tegenover elkaar
stonden, drukte hij zijn voorhoofd tegen het hare. De onzichtbare
Aardkracht bonsde vurig in zijn aderen. Hij dreef zijn angst met
kracht in haar mond, in haar keel. 'Ben je blind?' brulde hij en
het luidere gebrul van de Sprong voerde zijn woorden onmiddellijk
mee. 'Zie je dan helemaal niets? Ik heb hem in mijn handen
gehouden! Ik had hem in bewaring gekregen. Hij was aan mij
toevertrouwd. Jarenlang heb ik de Aarde bestudeerd en moed
verzameld. En ik ben hem kwijtgeraakt!' Zij begreep niet wat hij
zei, ze kon amper nadenken: de nevel en het donderende geraas
smoorden haar geest. Er ging een huivering door haar lichaam.
Kwijtgeraakt? De Staf van Gerechtigheid? Duizenden jaren geleden?
Lieve god! Wat voor gezond verstand had hem nu toch bevangen? Zijn
gekwelde lichaam was veel te lang aan slijtage onderhevig geweest,
maar niets in die orde van grootte. Zelfs met haar afnemende
waarnemingsvermogen had zij zich niet zo erg kunnen vergissen. Het
water stroomde van hun gezichten en droop van hun kinnen. Zijn
weerzin ten opzichte van zijn eigen mislukkingen was veranderd in
een wervelwind van woede en verdriet. 'Ik had de Gevangenschap in
stand kunnen houden!' riep hij. 'Ik had de skurj kunnen
tegenhouden. Met de Staf! Als ik het vertrouwen waardig was
geweest. Maar ik heb het niet gedaan! In plaats daarvan heb ik het
vertrouwen beschaamd! Mijn woord. Mijn geboorterecht.' Ze meende
dat hij huilde. 'De hele Aarde.'
'Anele!' Linden voelde wanhoop in zich opwellen. Ze moest hem hier
vandaan zien te krijgen. 'Anele, kom mee!' Ze kon niet denken. Als
de storm, die in hem woedde, nog verder zou aanzwellen, zou hij
zich misschien wel van de richel werpen en haar met zich mee
sleuren. Maar zijn gevoelens zochten een uitweg. Zijn voorhoofd
keihard tegen het hare drukkend, smeekte hij: 'O, breek mij! Dood
mij! Scheur deze pijn weg en laat mij sterven! Hoe heb je samen met
Sunder en Hollian onder de Zonnevloek kunnen vertoeven, zonder iets
over verwoesting te leren?' Samen met Sunder en Hollian onder de
Zonnevloek kunnen vertoeven...? Had hij haar dan eindelijk herkend?
In een tumult van verwarring en donderend geraas, trok zij haar
hoofd weg. 'Verdomme, Anele! Natuurlijk weet ik wat verwoesting is.
Dat geeft jou niet het recht, om dit jezelf aan te doen! Dwing me
in godsnaam niet je hier weg te moeten sleuren!' Misschien zou ze
in de zon en onder de wijde hemel meer van hem begrijpen. Even zag
ze een flits van Aardkracht in zijn melkwitte ogen, een flits
die de waterdruppels in zijn baard in vuur en vlam zette. Toen het
voorbij was, leek hij gelouterd, gehuld in zwaarmoedigheid.
Hij knikte alsof zij hem had verdoemd. Opeens kon Linden niet
wachten om weg te komen van de Sprong. Ze pakte zijn arm weer en
trok hem mee, Liand en de mustang achterna. Even later stond
Liands' gestalte voor hen in de doorgang. Hij was teruggekomen om
hen te halen. 'Waarom treuzelen jullie zo?' riep hij verontrust.
'Wat is er aan de hand?' Ze deed geen poging hem te antwoorden. In
plaats daarvan wuifde ze hem terug in de richting waaruit hij was
gekomen. Toen hij zich omdraaide, hervatte zij haar barre tocht
over de verraderlijke stenen. Met alle wilskracht die zij op kon
brengen, concentreerde zij zich op de plek, waar zij haar voeten
neerzette. Het feit dat Anele weer bij zijn volle verstand was
gekomen, bracht haar in verwarring. Ze hunkerde naar de veiligheid
van de zon en begrip. Scheur deze pijn weg en laat mij sterven!
Elohim kende ze wel, maar wat waren in vredesnaam skurj? Haar laars
gleed weg op een stukje nat mos. Ze hield zich in evenwicht aan
Aneles' arm. Zij hoorde hem te beschermen. Ze kende hem beter toen
hij nog gek was. Ze zag de gestalte van Liand steeds kleiner worden
en dat spoorde haar aan. Hij leek niet bang te zijn om te vallen.
Misschien hadden zijn mensen op een of ander atavistisch niveau nog
wel iets van hun oude relatie met steen behouden. O, de Aarde! Haar
beenderen schreeuwen het uit! Toen zij en Anele eindelijk de
heldere bevrijding van de dag bereikten, was alles tussen hen
veranderd. 'Linden Avery,' zei Liand. 'Waarom heb je zo getreuzeld?
Heb je ergens pijn?' De warmte van de voorjaarszon drong door de
nevel heen. Zij bleef Anele stevig vasthouden. Met haar ogen
knipperend tegen de felle zon, liet ze al haar zintuigen op hem
los. Hij was bij zijn volle verstand geweest, daarvan was ze
overtuigd. Nu straalde hij echter weer een en al verwarring uit.
Zijn geest was weer teruggevallen in zijn waanzin. Zijn toestand
was aan het veranderen. De aard van zijn verwarring veranderde
steeds opnieuw. Voor haar ogen wisselde hij tussen de verschillende
stadia van zijn waanzin en het landschap van zijn gezicht leek te
glimmen en te vervagen, uitgewist door de hitte van de snelle
opeenvolging van veranderingen. Ze kon hem niet peilen en wist
alleen dat hij niet langer de man was, die achter Mithils' Sprong
naar haar had staan schreeuwen. Hij zei niets. Op dit moment was
zelfs de taal voor hem verloren. Ten slotte stond Linden zichzelf
toe, zich tot de Nederstener te wenden. 'Het spijt me, Liand.' Ze
veegde de tranen van de zon uit haar ogen. 'Er is daarginds iets
met Anele gebeurd.' Ze moest schreeuwen om zich verstaanbaar te
maken. 'Hij veranderde. Opeens leek hij helemaal bij zijn volle
verstand,' ook al had alles wat hij had gezegd volkomen krankzinnig
geleken. 'Maar nu is het weer verdwenen. Ik weet niet wat hem
mankeerde.'
'Maar jij mankeert niets?' drong Liand aan. Zij schudde haar hoofd.
'Ik ben alleen geschrokken. Hier' - ze gebaarde naar de hemel, de
bergen, de heuvels - 'ziet alles er zo normaal uit.' Onverstoord.
'Precies zoals het Land eruit behoort te zien. Maar de dingen die
Anele zei...' Zij huiverde. 'Hij was doodsbang. Hij ziet gevaren
waarvan ik zelfs nog nooit heb gehoord.' Ze waren nu verdwenen,
opgesloten achter zijn waanzin. Liands' blik verduisterde. 'De
Meesters.' Door het geraas van de waterval was zijn weerzin
nauwelijks hoorbaar. 'De meest verschrikkelijke gevaren bedreigen
het Land en zij vertellen ons niets.' Toen rechtte hij zijn
schouders. 'Ik wil heel erg graag aan hen ontsnappen. Laten we onze
klim voortzetten. Hier op deze kale heuvelrug zullen ze ons
gemakkelijk zien.' Met een frons voegde hij eraan toe: 'De kleur
van je kleding is erg opvallend.' Linden had geen aanmoediging
nodig om het donderende geraas van de Sprong de rug toe te keren.
Hij had zijn paard een eindje verderop achtergelaten en de teugels
losjes verankerd onder een rotsblok. Terwijl hij de deken uitwrong
die hij had gebruikt om Somo's ogen mee te bedekken, zei zij
opeens: 'Berg die maar niet op. Ik kan hem gebruiken om mijn shirt
mee te bedekken.' De deken was nat, maar kon haar misschien toch
warm houden. Met een goedkeurend knikje, gaf Liand hem aan haar.
Zodra zij de ruwe bruine wol over haar schouders had gedrapeerd,
liep zij terug naar Anele. De oude man reageerde niet op haar
aanwezigheid, of op haar stem. Hij stond haar echter wel toe, zijn
arm weer vast te pakken. Hem met zich mee trekkend, begon ze de
heuvel te beklimmen. Met Liand en Somo een paar passen achter haar,
liep zij in de richting van de kloof. Toen hun pad overging in het
voorgebergte, boog het af naar het westen. Nog iets verder die kant
op, langs de noordelijke arm van de bergketen, leken de uitlopers
op vingers, die zich uitstrekten op de bodem van de vallei en deze
breder maakten, tussen de vingers bevonden zich dalen en
steile kloven. Hier echter, aan het einde van de vallei, waren de
hellingen gelijkmatiger en lagen als een plooirok over de rotsen
gedrapeerd. Linden en haar reisgenoten hoefden zich niet te wagen
aan de steile hellingen en afgronden van de noordwestelijke
heuvels. Niettemin was het een zware klim. Het stugge gras en het
struikgewas, waarmee de heuvels waren begroeid, konden de aarde
onder hun voeten niet altijd op zijn plaats houden en het kostte
hun vaak moeite, omhoog te krabbelen. Tegelijkertijd werd de
helling steiler, met minder vegetatie om de aarde vast te houden.
De afstand van de doorgang achter Mithils' Sprong naar de waaier
van puin onder de kloof, was voor een reus misschien niet meer dan
een steenworp geweest, maar na een uur ploeteren hadden Linden
en haar metgezellen hun doel nog steeds niet bereikt. Zij moesten
vanuit de omgeving van Mithil Nedersteen zichtbaar zijn geweest.
Tot zij de beschutting van de kloof hadden bereikt, konden zij
alleen maar hopen, dat ze te klein waren, van zo ver weg te worden
opgemerkt. De deken om zich heen trekkend, bleef ze even staan om
uit te rusten. Haar ademhaling was veranderd in een zwaar gehijg en
haar benen trilden bij elke stap die ze zette. Zonlicht en
vermoeidheid hadden zowel de deken, als haar kleren
gedroogd, maar dat was eerder een vloek dan een zegen. Een
tijd lang was ze blij geweest met alles wat haar rillingen
verlichtte. Langzaam maar zeker echter was het vocht veranderd in
zweet en zwaar hijgen en zelfs de frisse bries op deze hoogte bood
haar geen verkoeling. Naarmate de kracht, die zij uit het wondleem
en de prijsbessen had geput begon te vervagen, begon ze te denken
dat zij niet op deze taak was berekend. Zij raakte meer en meer
afhankelijk van Aneles' steun. Zijn lichaam mocht dan uitgemergeld
zijn, maar hij was sterk en gehard gebleven: hij klom alsof hij
nooit anders had gedaan. Zijn onverklaarbare kracht hielp ook haar
om door te klimmen. Zijn huid tegen de hare getuigde van de
grillige fluctuaties van zijn geestelijke gezondheid. Af en toe
leek hij vrijwel normaal: iets minder vaak proefde zij de duistere
minachting van de Versmader in zijn ziel. Uitdrukkingen van
razernij en verdriet en gekwelde lijdzaamheid, schoten als
schaduwen over zijn gezicht. Maar hij zei niets en zij had er de
energie niet voor, om zich bezig te houden met zijn complexe
waanzin. Terwijl zij zich met trillende benen omhoog worstelde,
raakte zij zich steeds minder van hem bewust. Zij klemde zich
alleen nog maar aan hem vast en ploeterde voort. Een eind voor hen
uit, hadden Liand en zijn paard het gemakkelijker. Ze moesten wel
steeds vaker op haar wachten. Hoewel Somo's hoeven de onbetrouwbare
bodem van de heuvel telkens omlaag trapten, beschikte de mustang
ondanks zijn oude wond over voldoende uithoudingsvermogen. En Liand
bezat de karakteristieke hardheid van de Nedersteners. Nog lang
nadat Linden van uitputting op de grond was gevallen, zouden hij en
zijn rijdier nog op de been zijn. Zij was de reden dat ze hier
waren, maar zonder haar zouden hun ontsnappingskansen veel beter
zijn. Opeens riep Liand zachtjes: 'Nog even, Linden Avery!' en toen
zij opkeek uit haar verdoofde concentratie, zag zij hem aan de rand
van de puinhelling staan. Ze liet haar hoofd zakken en dwong haar
bevende spieren, haar naar hem toe te brengen. Hij had al een leren
waterzak uit een van zijn tassen gepakt. Hij gaf hem aan haar. Zij
hield hem bevend aan haar lippen en dronk, totdat zij haar droge
mond en rauwe keel had verzacht. Toen gaf ze de waterzak door aan
Anele. Terwijl de oude man dronk, pakte Liand wat brood en
zongedroogde vruchten. 'We kunnen hier niet te lang blijven,'
merkte hij op, 'want we zijn nog steeds blootgesteld aan de blik
van de Meesters. Ik vrees echter dat jij aan het eind van je Latijn
bent. En Somo Kun je op dit terrein niet dragen. Onze vlucht zal
mislukken als onze haast groter is dan jouw kracht.' Hij gaf eerst
haar iets te eten en daarna Anele. Linden bedankte hem met een
knikje. Ze hijgde te hard om iets te kunnen zeggen. Langzaam kauwde
ze op haar brood en fruit en probeerde zich voor te stellen, hoe de
voedingsstoffen door haar aderen naar haar hart vloeiden. Jeremiah
had haar nodig. Ze was niet van plan hem in de steek te laten.
Terwijl ze at, bekeek ze de klim, die haar nog te wachten stond en
probeerde te geloven dat ze de berg kon overwinnen. Dat ze zichzelf
kon overwinnen. Liand gaf haar een poosje om haar moed weer bijeen
te rapen. Maar het wachten maakte hem zenuwachtig en uiteindelijk
vroeg hij: 'Ben je er klaar voor om verder te gaan, Linden Avery?
Totdat we een beschutte plek vinden, is elk uitstel gevaarlijk.'
'Ik ga het doen,' mompelde zij. 'Of ik er nu klaar voor ben of
niet.' Toen keek ze hem fronsend aan. 'Maar je moet echt eens
ophouden me "Linden Avery" te noemen. Ik heb steeds het gevoel dat
ik in de kerk zit.' Daar had ze als kind veel te veel tijd
doorgebracht, gekleed in haar enige mooie jurk en nerveus heen en
weer schuivend, terwijl een predikant haar vertelde, wat ze
allemaal wel en vooral niet mocht, een predikant die niets af
wist van haar pijn - of die van haar moeder. Maar ze kon niet
verwachten dat Liand zulke dingen zou begrijpen. Ik ben "Linden,"'
voegde ze eraan toe. 'Dat is voldoende. Ik heb geen behoefte aan
zoveel formaliteit.' Hij keek haar aan, alsof ze hem had gevraagd
iets heel onbehoorlijks te doen. 'Goed dan,' zei hij op een
voorzichtige manier. 'Dan zal ik je "Linden" noemen.' Toen draaide
hij zich om en begon Somo's bepakking weer vast te sjorren. Anele
leek ook graag weg te willen. Hij was onrustig geworden en stond
heen en weer te schuifelen op het puin. Hij had geen aansporing
nodig om verder te klimmen. Linden zette haar kiezen op elkaar,
zette zich in beweging en volgde haar metgezellen. De klim werd
steeds zwaarder voor haar. De helling van kleischalie en losse
stenen vergrootte de kans, dat zij zou vallen en misschien wel een
enkel zou breken. Aan de andere kant kwam ze erachter, dat zij hier
haar handen kon gebruiken om te klimmen. Als ze de deken gewoon om
haar schouders liet hangen, konden haar armen iets opvangen van de
belasting op haar benen. Op die manier was ze, ondanks haar
zwakheid, in elk geval een poosje in staat Anele, Liand en Somo bij
te houden. Ze haalde haar handpalmen open en schaafde haar nog maar
net genezen ellebogen en schenen. De ijler wordende lucht deed pijn
in haar longen en op een gegeven moment verschenen er vreemde
lichtringen voor haar ogen, die rotsblokken oplosten en stenen in
kleurige wervelingen veranderden, om ze even later weer uiteen te
laten vallen in graniet, schist en obsidiaan, veldspaat en kwarts.
Maar ze hield het beeld van Jeremiahs' gezicht voor ogen en zette
door. Halverwege de ruwe bergkam begon ze echter achterop te raken.
De deken gleed van haar schouders, maar ze merkte niet eens dat ze
hem kwijt was. Het trillen van haar benen breidde zich uit naar
haar armen en borst. Uiteindelijk begon ze elke stap die ze zette
te benaderen als een afzonderlijke handeling, geïsoleerd in de tijd
van de stap, die eraan vooraf was gegaan en de stap die nog ging
komen. In dat ogenblik bestond er voor haar niets anders dan de
inspanning, die het haar kostte, om zich omhoog te hijsen. Op een
gegeven moment kwam ze tot de ontdekking dat haar benen niet meer
trilden en dat haar wang tegen een vlak, schuin rotsblok lag. De
zon liet kleine micaschilfertjes in haar ogen schitteren, maar ze
kon ze nauwelijks onderscheiden van de vervreemdende dans van
zuurstofgebrek. Was de lucht al zo snel zo ijl geworden? En waarom
had de zon de kou niet uit deze rotsen verjaagd? Ze vond de koele
aanraking wel aangenaam, maar begreep er niets van. Er ontbrak
iets, dat wist ze, maar ze wist niet wat het was, totdat Liand haar
bij haar armen greep en overeind trok. 'Kom, Linden,' hijgde hij
zachtjes, 'de kloof is nu vlakbij. Straks kun je uitrusten,' Opeens
besefte ze dat ze niet meer bewoog. Haar benen moesten er, zonder
haar medeweten of goedkeuring, mee zijn opgehouden. Verlamd van
uitputting, liet zij zich door Liand overeind helpen. Anele was
verdwenen, wellicht door een golf van Aardkracht opgetild en buiten
hun bereik gebracht, maar Somo stond vlakbij. De mustang had
het schuim op zijn mond staan en hijgde zwaar. Toch beschikte hij
nog over meer kracht dan zij. Zij was haar zoon verloren. Ze had
wel willen huilen, maar had geen tranen meer. Een vertrouwen
veinzend, dat hij duidelijk niet voelde, zei Liand tegen haar:
'Hier,' en legde haar hand op een van de riemen, waarmee de
bepakking van het paard was vastgemaakt. 'Houd je hieraan vast, dan
Kun je op Somo steunen. Het is niet ver meer. Zodra we de schaduw
van de rotsen hebben bereikt, kunnen we rusten.' Gehoorzaam sloot
zij haar vingers om de leren riem. Misschien knikte ze, maar dat
wist ze niet zeker. Net als haar benen, leek ook haar nek een
geheel eigen leven te zijn gaan leiden, maar zij voelde niets
meer en was zich niet bewust van de krampachtige bewegingen. Hierna
versmolten al haar inspanningen tot een wazige vlek en klom zij
zonder zich bewust te zijn van wat ze deed, voortgetrokken door
Somo's kracht en Liands' moed en door de wetenschap - het enige wat
zij nog wist - dat zij sterker moest worden. Toen zij weer tot
zichzelf kwam, lag ze tussen enorme zwerfkeien in de schaduw van
hoge rotsen, één naast haar hoofd en de ander op een steenworp
afstand. Hoog boven haar stond de zon nog steeds aan de hemel en
dat zou ook nog wel even zo blijven. Maar zelf lag zij in een diepe
avondschemering en voelde dat al haar moed haar had verlaten. Liand
stond naar haar te kijken, zonder overigens een poging te doen zijn
ongerustheid te verbergen. Toen zij hem eindelijk aankeek, knielde
hij naast haar neer. Voorzichtig legde hij haar hand om de hals van
een waterzak. Toen pakte hij haar onder haar armen en hielp haar te
gaan zitten. 'Eerst water,' zei hij, alsof hij precies wist wat zij
nodig had. 'Dan brood. En daarna krijg je nog wat vlees en fruit.'
Toen ze eenmaal zat voelde ze de koude lucht door het kogelgat in
haar shirt blazen en voelde de droge aanraking ervan op haar
voorhoofd. Haar huid was niet meer klam. Ze had helemaal geen water
nodig. En anders was ze al een hele tijd geleden opgehouden met
transpireren. Misschien verklaarde dat haar zwakte. Met Liands'
hulp, bracht ze de waterzak naar haar mond en nam een paar slokken.
Bijna onmiddellijk begon het zweet uit al haar poriën te stromen.
Uitgedroogd, zei ze zwakjes tegen zichzelf. Stom, stom. Ze was nota
bene arts en wist maar al te goed wat de gevolgen waren van
overmatige inspanning. Ze had beter moeten weten. 'Mijn eigen
schuld,' mompelde ze, toen Liand haar hielp om nog wat te drinken.
'Ik heb helemaal niet aan water gedacht,' Tot zij hem had laten
vallen, moest de deken haar hebben verwarmd en het vochtverlies in
de hand hebben gewerkt. 'Voor je het weet ben ik weer in orde.' De
Nederstener keek sceptisch. 'Ik weet het niet. We zijn nog maar net
begonnen. Als we niet gevangen worden genomen door de Meesters,
hebben we nog heel wat zwaardere dagen voor de boeg dan deze. Ik
ben bang dat jij het niet zal kunnen volhouden.' Eigenlijk had ze
willen zeggen: Dat geldt voor ons allebei, maar ze slikte haar
woorden in. In plaats daarvan wees ze op de waterzak en vroeg:
'Kunnen we die ergens vullen?' Hij fronste. 'Linden Av- Linden. Ik
ben nog nooit zover weg geweest van Mithil Nedersteen. Ik heb geen
idee wat ons nog te wachten staat.' Toen leek hij medelijden met
haar te krijgen en zei: 'Maar ik denk wel dat wij in de bergen
riviertjes en bronnen tegen zullen komen. En op de hoogste toppen
ligt nog sneeuw. Drink maar zoveel je wilt. Ons voedsel zullen we
ongetwijfeld moeten rantsoeneren, maar het lijkt me overdreven om
op water te bezuinigen.'
'In dat geval,' antwoordde zij, 'hoef je je over mij geen zorgen te
maken. Ik sterk vanzelf weer aan.' Ze zou wel moeten. 'En ik zal
beter voor mezelf zorgen.' Liand knikte, duidelijk nog niet
overtuigd en draaide zich om, om het eten te gaan pakken, dat hij
haar had beloofd. Terwijl hij daarmee bezig was, keek Linden om
zich heen of ze Anele ergens zag. Rechts van haar, in de richting
van Mithil Nedersteen en de Zuidvlakte, werd haar uitzicht
belemmerd door een heuvel van stenen, die als een plooi in het puin
langs de kloof naar beneden liep. Op de een of andere manier was
Liand erin geslaagd haar hoog genoeg op de puinhelling te krijgen,
om de beschutting van een holte te bereiken. Voorbij de heuvel zag
zij alleen bergen en lucht, vanuit de vallei waren zij en haar
reisgenoten onzichtbaar. Als niemand hen had opgemerkt, voordat zij
de kloof hadden bereikt, zouden de Meesters hen nu niet meer
vinden. Aan de andere kant kon zij nu natuurlijk ook niet zien of
ze werden achtervolgd. Aan haar linkerhand klom de helling in
zuidelijke richting naar de steeds smaller wordende kloof en daar
zag zij de oude man. Hij zat enkele meters boven haar op
brokstukken graniet en obsidiaan. Met zijn hoofd een beetje schuin,
zat hij met zijn blinde ogen de steile rots tegenover haar te
bestuderen en wat in zichzelf te mompelen. Linden dronk nog wat
water en probeerde haar kwijnende gezondheidsbesef op hem te
concentreren. Fysiek leek hij er niet slechter aan toe, dan toen
zij hem voor het eerst had gezien: vermoeid, dat wel en
ondervoed, maar op de been gehouden door zijn oude koppigheid
en Aardkracht. Ze kreeg de tegenstrijdige indrukken, dat hij al
meer ontberingen had meegemaakt dan een normaal lichaam kon
verdragen en dat hij nog steeds zijn grenzen niet had bereikt. Wat
zijn geestelijke toestand betrof, kon ze in de avondschemering
weinig waarnemen. De fases van zijn waanzin leken echter
gestabiliseerd en hielden hem in een toestand, die veel leek op de
gedeeltelijke geestelijke gezondheid, die ze bij hem had
waargenomen, toen ze tussen het puin van Kevins' Uitkijk met hem
had gesproken. Daar had hij het gehad over het lezen van het puin
van de Uitkijk. Op zijn eigen onsamenhangende manier, had hij
geprobeerd haar te vertellen wat hij zag. Steen is zijn enige
vriend. Zij had niemand anders, die haar iets meer kon vertellen
over wat er met het Land was gebeurd. Ze krabbelde moeizaam
overeind. Toen ze, net zo onzeker van haar zwaartepunt als van haar
spieren, een wankel evenwicht had bereikt, pakte ze de waterzak en
liep ermee naar Anele. Zoals ze tussen de rotsen door zwalkte, leek
ze wel een dronken zwerver. Hij draaide zich niet naar haar om:
misschien hoorde hij haar niet aankomen. Zodra zij de waterzak
echter in zijn schoot had gelegd, bracht hij hem naar zijn mond en
begon automatisch te drinken, zonder echter zijn niets ziende blik
van de steile rots af te wenden. Een zacht gekreun onderdrukkend,
liet zij zich naast hem op de rotsen zakken. Langs de helling kwam
een licht briesje omlaag, dat het zweet op haar huid droogde. Het
zachte geruis overstemde zijn woorden, ze wist alleen dat hij
sprak, omdat zijn lippen bewogen. Ze nam een ogenblik om uit te
rusten en haar gedachten op een rijtje te zetten. Toen vroeg ze op
zachte toon: Anele, wat zie je?' Eerst zei hij niets. Ze dacht even
dat hij dat misschien niet kon. Zijn concentratie leek op een
trance: hij leek bijna betoverd, gevangen in granieten bezweringen,
die alleen hij kon horen. Maar toen trok er een huivering door hem
heen en strekte een verdrietige woede zich uit naar haar gevoel.
'Deze stenen zijn oud.' Met een kort handgebaar wees hij zowel op
het puin, als op de rotsen zelf. 'Zelfs naar de oude maatstaven van
de bergen, zijn ze heel erg oud. Zij weten niets van cesuren. Of
van Meesters.' Langzaam maar zeker kreeg zijn stem een cadans, die
zij nog niet eerder van hem had gehoord, een ritme dat duidde op
muziek en rancune. 'Zij spreken van grote bossen, die het hele Land
bedekten. In hun hart treuren zij om de plundering van de bomen.'
Hij is de hoop van het Land. Linden boog zich wat dichter naar hem
toe en fluisterde: 'Vertel.'
'Hun verdriet is niet mijn schuld,' antwoordde hij, alsof hij
reageerde op een beschuldiging, die zo oud was dat hij reeds lang
geleden zijn betekenis had verloren. 'Dat wordt mij tenminste
bespaard. Het is ouder dan oud en zij zullen nooit ophouden, er om
te treuren. Hier zijn de glorie en de slachting van het Alwoud
geschreven.'
Het Alwoud...? Ze had die naam eerder gehoord, maar had geen idee,
waarom de stenen van de wereld zich de kortstondige levens van hout
zouden herinneren. Ze hunkerde echter naar elk stukje informatie,
wat de situatie van het Land in een soort context kon plaatsen.
'Vertel,' herhaalde ze zacht.
Over de rotsen kwam Liand aangelopen met wat brood voor zijn
reisgenoten, maar Anele negeerde hem. Toen Linden het echter van
hem had aangenomen, begon de oude man te spreken, daartoe gedwongen
door een elegie in graniet.
'Het is een verhaal van mensheid en verwoesting, van weerloze,
genegeerde schoonheid, die uit het leven werd weggerukt. Een
verhaal van Afslachters en Elohim en Woudvesters en slaap, de
dodelijke slaap van de tijd en groot verlies.' Met zijn gezicht
naar de rotswand, liet Anele zijn woede de vrije loop. Zijn hoofd
draaide langzaam van de ene kant naar de andere, alsof hij een
melodie volgde, die om hem heen van steen tot steen ging.
'Het was niet het tijdperk van mannen en vrouwen in het Land en
hout, noch steen, wist van hun bestaan af. Het was een tijdperk van
bomen, sensibel en groots, bemind door bergen en het Alwoud vulde
het hele Land. Het onmetelijke woud strekte zich uit van de oude
dijen van Melenkurion Luchtweer in het westen, tot het rusteloze
lied van de Zongeboorte Zee in het oosten, van de ijzige wildernis
van de Noordron Bergen tot de trotse hoogte van het Zuidron
Gebergte. Slechts voor de randen van Levensopslokker ging het
Alwoud aan de kant, want zelfs in dat wonderschone tijdperk
sijpelden er kwaad en duisternis omhoog uit de dieptes van Gravin
Threndor, die schade en boosaardigheid verspreidden in het Grote
Moeras.
In die tijd werd het reusachtige woud gekoesterd in elke top en elk
fundament van het Land, in ere gehouden en bemind door het trage
graniet, dat het van alle kanten omringde, want het Alwoud kende
zichzelf. Het had geen benul van slechtheid, of van de mens, maar
het bewustzijn van zichzelf was immens. Het kende zichzelf in elke
stam en tak, elke wortel en elk blad en het zong een lied voor heel
de Aarde. De muziek van deze kennis steeg op uit ontelbare en nog
eens ontelbare kelen en werd gehoord door ontelbare, ontelbare,
ontelbare en nog eens ontelbare oren.' Linden zat als gebiologeerd
naar hem te luisteren. Ze bewoog alleen om het vlees aan te pakken
dat Liand haar overhandigde. Zowel in het ritme van Aneles' stem,
als in zijn woorden, herkende zij het Land dat zij liefhad. Ze wist
weinig van het verre verleden van het Land: ook dit stukje
geschiedenis was nieuw voor haar. Maar ze was in Andelain geweest,
tot in het diepst van haar wezen verlicht door waarnemingsvermogen
en Aardkracht en zij voelde de waarheid van Aneles' verhaal. Het
paste, het klopte. Ze kon geloven dat het oergesteente van de Aarde
zich zulke dingen herinnerde. Naast haar zat Liand, een en al
verwondering, op zijn hurken te luisteren, maar zij had geen
aandacht voor hem. Ze dacht even helemaal niet meer aan
achtervolgers en zwarte stormen. Het verhaal van het Alwoud had
niets te maken met haar huidige situatie, maar zij dronk het in,
alsof het wondleem en aliantha was, een andere manier om zich
te voeden.
'Maar in die lang vervlogen tijden,' vertelde Anele, 'hadden mannen
en vrouwen geen goede oren.' Zijn boosheid leek feller te worden,
alsof hij de gevoelens van de stenen had overgenomen. In elk woord
hoorde Linden zijn hart. 'Toen zij naar het Land kwamen, hadden ze
nergens oog voor en zorgden alleen voor zichzelf. En het kwaad in
Levensopslokker was gegroeid, zoals met alle duistere dingen
gebeurt, wanneer ze niet in de kiem worden gesmoord. Het was groot
en begerig geworden en het bezat een onverzadigbare
honger.
Geen tong kan vertellen van de schok en het verdriet onder de
bomen, toen het vuur en de zeisen van de mensen het land geschikt
maakten voor bewoning. De bergen weten het en in hun hart
protesteren en rouwen zij nog steeds, maar de menselijke stem en
spraak kunnen het niet bevatten. Ontelbare boomstammen en ontelbaar
ontelbare bladeren, die tot dan toe alleen natuurlijke groei en
verval hadden gekend en dus niet wisten wat wrede pijn was,
schreeuwden het uit in onmetelijke ontzetting - een kreet die zo
doordringend was en zo lang aanhield, dat de diepste kern van de
bergtoppen hem had kunnen beantwoorden, ware het niet dat het
gesteente zelf al even weerloos was.'
Anele sloeg zijn armen om zijn knieën om zijn verdriet te
bedwingen. 'Maar de oren van de mannen en vrouwen hoorden al dat
verdriet niet. En zelfs al hadden ze het wel gehoord, dan hadden
zij, met hun beperkte, eenzame geest, het verraad van het Woud en
de jammerklacht van het hout niet kunnen bevatten. Alleen het kwaad
in Levensopslokker luisterde ernaar - en gaf antwoord. Een tijd
lang was het zo, dat allen die naar het Land waren gekomen, alleen
maar bomen omhakten en in brand staken, omdat ze niet wisten hoe ze
anders aan ruimte voor huizen en velden moesten komen. Aanvankelijk
bleef hun wreedheid dus beperkt. Maar naar de maatstaven van het
trage bewustzijn van het Alwoud was die beperking wreed en kort. En
na die eerste generaties ontdekten de mensen het kwaad, of werden
erdoor ontdekt. Toen veranderde de moord op bomen van achteloos in
wreed en gewelddadig. Toen kwamen de Afslachters in het Land,'
kraste de oude man verbitterd, 'want zij waren de vermenging van
mens en kwaad, met een blijvende honger naar al wat slecht is en
samengebracht en geconcentreerd in vergankelijk vlees, generaties
lang, totdat zij zelfstandige wezens werden - geesten in een
vleselijk lichaam, doch zonder de noodzakelijkheden van dood en
geboorte. Aldus kregen zij namen en karakters, drie duistere
zielen, die zichzelf kenden, zoals zij het Alwoud kenden en die
niets liever wilden dan het enorme en kwetsbare bewustzijn ervan,
vertrappen. En de mensheid had geen oor voor alles wat er gebeurde.
Mannen en vrouwen waren niet zozeer verdorven, maar eerder
onwetend, want hun levens waren te kort voor zoveel duisternis en
wanneer zij stierven, waren hun afstammelingen opnieuw slechts
onwetend. Maar zelfs die steeds maar weer hernieuwde onwetendheid
kon het Alwoud niet redden. De mensheid was net zo doof voor
kwaadwilligheid, als voor jammerklachten en werd derhalve met gemak
onderworpen, geleid en gebruikt door de drie, die zichzelf de namen
moksha, turiya en samadhi hadden gegeven. Dit was de reden waarom
de slachting onder de bomen met elke generatie groeide en
versnelde,'
Hier zweeg Anele, hij liet zijn knieën even los, om de tranen
van zijn vuile gezicht te boenen. Zijn blinde ogen staarden naar de
gebroken rotsen, alsof hij het moment kon zien, waarop zij waren
gebarsten. Toen de westelijke pieken de zon begonnen tegen te
houden, stak er een lichte bries op en drong de kilte van het hoge
ijs langzaam door tot in de kloof. Linden wachtte gespannen af,
alsof zij het verhaal van de oude man nodig had. Toen hij zijn
knieën weer vastgreep zei hij: 'En nog steeds kon het Alwoud alleen
maar huilen en jammeren en was het niet in staat voor zichzelf op
te komen.' Stille tranen verspreidden woede en verdriet in zijn
haveloze baard. 'Ondanks zijn reusachtige omvang, leefde ook het
woud in onwetendheid. Het kende alleen zichzelf en pijn, maar niet
zijn eigen kolossale kracht. Geboren uit en in stand gehouden door
Aardkracht, kon het Alwoud maar niet begrijpen dat Aardkracht
misschien nog wel voor andere dingen kon worden gebruikt.
Zo nam de verwoesting van de bomen dus toe en groeiden de ambities
van de mensheid en de Afslachters. En dit verlies bracht een tweede
verlies met zich mee, dat onlosmakelijk met het eerste was
verbonden, maar bitterder en dodelijker was. Bij elke boom die werd
vernietigd, ging één klein vonkje van het Land-overspannende
bewustzijn van het Woud verloren, een vonkje dat nooit meer
hersteld of vervangen kon worden. En zo ging de wens van de
Afslachters in vervulling. Naarmate de slachting van de bomen
toenam, nam de kennis van het Alwoud over zichzelf af en raakte in
een diepe sluimering of verdween helemaal.
Het verdriet was ondraaglijk groot.' Anele zelf leek het nauwelijks
te kunnen bedwingen. Zijn stem veranderde in een rauwe kreet.
'Zelfs de bergen konden het niet verdragen. Bergtoppen verwoestten
zichzelf in verdriet en protest. Deze rotspunt in de vorm van een
gebroken hart is in tweeën gebroken door woede, verlies en
hulpeloosheid.' Een ogenblik lang staarde hij naar de gespleten
rotswanden. Hun hunkering was op hem neergedaald als een geas. Zij
hadden zijn sterfelijke tong nodig, om hun oneindige verdriet te
verwoorden. Langs de kloof ademde een koude wind omlaag, als een
zucht van protest en verlies. Toen draaide hij opeens zijn hoofd om
en leek een nieuw lied te hebben gevonden. Zijn stem zakte weg tot
een fluistering, die Linden beslist niet had kunnen verstaan, als
hij elk woord van zijn stenen klaagzang niet had afgebikt als een
flinter obsidiaan, scherp en vastomlijnd.
'De Aarde zelf hoorde die kreet. Elk begrijpend oor op de gehele
Aarde hoorde hem. En eindelijk, toen een groot deel van het
Laagland al beroofd was van al haar bomen en de verwoesting van het
Bovenland een aanvang had genomen, werd de kreet beantwoord.'
Opeens leunde Anele naar voren en hield zijn hoofd een beetje
scheef. 'Daar.' Met een trillende, knoestige vinger wees hij naar
het midden van de puinhelling. 'Daar staat het geschreven - de
komst van de Elohim.'
De avondgloed vulde zijn maanstenen ogen. 'Vele eeuwen na de
opkomst van de Afslachters, op een moment dat het bewustzijn van
het Alwoud tot bijna niets was geslonken, arriveerde er een wezen,
zoals de bomen nog nooit hadden gezien, een wezen dat zong
over leven en kennis, over een geheimzinnige kracht, waar zelfs een
Afslachter niet tegenop kon. En over vergelding. Waarom de Elohim
toen kwam en niet eerder, voordat er zoveel verloren was gegaan,
kunnen deze stenen niet bevatten. Het enige wat vaststaat is dat ze
kwam - of hij, want de Elohim zijn vreemd en een dergelijk
onderscheid beschrijft hen niet goed. En met haar lied ontwaakten
de overgebleven hectaren woud en vonden hun kracht.' Dit deel van
het verhaal had Linden al eens eerder gehoord. Findail de
Aangewezene had het aan boord van Sterrevaarts Juweel aan de
verzamelde Nasporing voor de Ene Boom verteld. Toch luisterde zij
aandachtig. Anele wekte een indruk van dringende noodzaak, die zij
niet kon benoemen, maar evenmin kon negeren. 'De bomen,' zei hij
tegen de aanstormende schaduwen, 'konden zich niet verweren en ook
niet vluchten. Hun ledematen waren niet geschikt om staal en vuur
te hanteren.' Findail had gezegd: Een boom weet
wat liefde is, voelt pijn en kan het uitschreeuwen, maar heeft
nauwelijks middelen om zich te verdedigen. 'Niettemin was het
restant waakzaamheid dat overbleef, naar menselijke maatstaven,
gigantisch en de kracht, die ermee gepaard ging al evenzeer. Nu het
Alwoud dus daadwerkelijk iets kon doen, richtte het zijn haat en
woede niet tegen de dove onwetendheid van de mensheid, maar tegen
de Afslachters.
De bomen waren niet zuinig met hun nieuw gevonden macht. De Elohim
had over vergelding gesproken en zij was invloedrijker dan welke
Afslachter dan ook. Haar wezen gaf hun de macht te ontkennen. Met
behulp van Aardkracht zetten zij haar vast in boeien van steen aan
de grens van Landsdiep, als een barricade, een afweermiddel, tegen
de Afslachters. En de kracht van hun wijdvertakte wilskracht was zo
groot, dat zolang zij leefde, zolang er ook nog maar iets van haar
resteerde, moksha, turiya en samadhi volledig uit het Bovenland
waren verbannen. Geen enkele Afslachter, in welke gedaante dan ook,
kon die barricade passeren, om de restanten van het Alwoud te
bedreigen.'
Daar hield Anele op, hoewel het verhaal nog niet was afgelopen. Hij
was de draad van de herinnering in het graniet kwijtgeraakt, of
anders haperde zijn vermogen om de herinnering waar te nemen. Toch
was Linden nog helemaal in de ban van het verhaal. Toen hij niet
verder ging, maakte zij het verhaal voor hem af, alsof ook zij door
de nood van de bomen was vastgezet in steen.
'Maar dat is nog niet alles,' vervolgde zij. 'De mensen hielden
niet zomaar op met het kappen van bomen, omdat de Afslachters hen
er niet meer toe konden aanzetten.' Dit had Covenant haar verteld.
'De bomen hadden hen gespaard, maar ze waren nog te onwetend om dat
te begrijpen. De gewone mensen gingen gewoon door met hakken en
verbranden, overal waar zij meenden meer open plekken nodig te
hebben. Wat zij niet wisten,' niet konden weten, 'was dat zij bezig
waren de geest van het Alwoud te vermoorden. Dus gingen de bomen
nog een stapje verder. Nadat zij de onheilspellende "Colossus van
de Waterval" hadden gevormd, gebruikten zij datgene wat zij van de
Elohim hadden geleerd om de Woudvesters te creëren, die de laatste
wouden moesten beschermen.' Het Morinmos Woud tussen de Donderberg
en de Vlakte van Ra. Het donkere Woud van Grimmerdoor ten oosten
van Luststeen. De dodelijke Worgende Diepte rond de flanken van
Melenkurion Luchtweer. Het Reuzenwoud langs de grenzen van
Zeebereik. 'Omdat wij mensen ons het grootste deel van de tijd niet
bekommeren, om wat wij de wereld aandoen.' Toen moest ook zij
stoppen. Ze had tijd nodig om te bidden, dat het einde van de
Zonnevloek en de creatie van een nieuwe Staf van Gerechtigheid iets
van het kwaad dat de mens had aangericht, ongedaan hadden
gemaakt, dat het Land weer over voldoende levenskracht
beschikte, om de groei van nieuwe wouden mogelijk te maken. 'Zo zou
het gegaan kunnen zijn,' verzuchtte Anele in de toenemende kilte.
'Die kennis staat hier niet geschreven.' Even later kwam Liand in
beweging. Hij stond op en verzamelde de voedselresten en de
waterzakken. 'Niemand herinnert het zich.' Zijn stem klonk even
verbitterd als Aneles' verhaal. 'De Meesters spreken er niet over.
Deze schat van het verleden, deze herinnering aan de glorie van
weleer, houden ze helemaal voor zichzelf.' Linden kreunde inwendig.
Hij had gelijk. De Haruchai hielden de mensen van het Land net zo
onwetend en blind - en net zo potentieel destructief - als hun
allervroegste voorouders waren geweest. Op hun eigen manier waren
de Meesters misschien wel even dodelijk als de Afslachters. 'God
zij dank,' mompelde zij, zich er amper van bewust dat zij hardop
had gesproken, 'zijn er nog maar twee over.'
Een Afslachter kon geen gewone dood sterven. Maar samadhi Sheol was
verscheurd, aan flarden gereten, door het offer van Grimmand
Honninscrave en de macht van de Zandgorgoon Nom. 'Twee?' vroeg
Liand verbaasd. En Anele vroeg met schorre stem: 'Meesters?' En nog
eens: 'Meesters?' Linden wuifde hun vragen met een handgebaar weg.
Ze was nog vol van Aneles' verhaal. 'Laat me even nadenken.' Ze zag
nu in dat de gruwelijkheid van de Zonnevloek nooit volledig tot
haar was doorgedrongen. O, ze had de verschrikkingen tot in het
diepst van haar ziel ervaren. Haar kennis ervan was even
persoonlijk als intiem. Maar ze had niet kunnen bevroeden, wat
zoveel verwoesting betekende voor het vervagende bewustzijn van de
bomen. Of voor Caer-Caverne, de laatste Woudvester, die meer had
verloren, dan hij kon verdragen.
Het was geen wonder, dacht zij, dat hij zijn verdediging van
Andelain had opgegeven, ten behoeve van Hollian en haar ongeboren
kind. Hij had te veel doden gezien en had behoefte gehad aan een
bevestiging van het leven. Opeens sprong Anele overeind.
'Meesters!' jammerde hij en begon wild omhoog te klauteren over de
scherpe rotsen. Meesters...? Denkend aan wouden en slachtingen,
krabbelde Linden nog net op tijd overeind om Staf te zien aankomen
over de top van de heuvel, die haar uitzicht over de Zuidvlakte
belemmerde. Hij kwam snel naderbij. Dieper wordende schaduwen
verduisterden zijn gezicht. Zelfs met haar volle gezondheidsbesef,
was ze nooit in staat geweest de emoties van de Haruchai te lezen.
Toch was haar povere waarneming voldoende om haar de urgentie in
zijn tred te laten voelen. Achter haar rende Anele angstig weg.
'Linden Avery,' snauwde Staf toen hij naderbij kwam, 'dit is
waanzin.' Het timbre van zijn stem duidde op woede, maar zijn
stembuigingen niet. 'Probeer je te vluchten? Waarom ben je hier dan
niet ver vandaan? Terwijl jij hier draalt, zijn zij je geur al op
het spoor gekomen.' Instinctief, doch zinloos, stelde Liand zich op
tussen Linden en Staf. 'U bent het voor wie wij op de vlucht zijn,
Meester.' Opnieuw hadden zijn naïveteit en vastberadenheid een
waardigheid, waaraan zij niet kon tippen. 'Als wij hier te lang
zijn gebleven, is dat omdat wij de mogelijkheid kregen een verhaal
aan te horen, dat u ons hebt onthouden.' Staf negeerde hem en
passeerde hem zonder enige moeite. 'Laat je proviand achter,
Nederstener,' beval hij hem in het voorbijgaan, terwijl hij naar
Linden toe liep. 'Jullie moeten onmiddellijk verder. De
Uitverkorene heeft jouw hulp nodig.' Toen stond hij voor haar. 'Zij
zijn je geur op het spoor,' zei hij nogmaals. 'Ze hebben elke
mogelijkheid om terug te keren al afgesloten. Je moet je haasten,'
Liand kwam Staf achterna, alsof hij de Meester op zijn nek wilde
springen. Maar toen leek hij iets in Stafs' stem te horen dat hem
tegenhield. '"Zij?"' hijgde hij. 'Zij?' Een seconde later draaide
hij zich om en rende terug naar zijn bagage en Somo. Linden stond
Staf geschokt, maar niet-begrijpend aan te staren. Ze hoorde nog
steeds het geweeklaag van de bergen: in gedachten zag ze de gevelde
bomen voor zich. Ze begreep niet...
Je geur...?
'Ben je het gevaar vergeten waarin je verkeert?' vroeg hij. 'Alleen
kan ik hen niet de baas. Ik zal er zoveel doden als ik kan. Dat zal
hen wel even tegenhouden. Misschien laten ze zich intimideren. Of
misschien vind jij een schuilplaats voordat ze je
aanvallen.'
'Linden!' riep Liand haar toe. 'Ren voor je leven! Wacht niet op
mij!' Koortsachtig begon hij de mustang op te laden. 'Ik kom je
achterna!'
'Staf?' bracht ze stomverbaasd uit. 'Wat...?'
'Linden Avery, je wordt achtervolgd door kresh.' Op zijn effen
toon, klonken de woorden zo dodelijk als Afslachters.