5
Afleiding

Na een tijdje was Aneles' ontluikende verdriet uitgeput en hield hij op met huilen. Er leek een zachte bries door Linden heen te waaien, die de as uit haar hart verdreef, tot niets er meer op wees, dat er ooit een vuur in had gewoed. Maar ze kon niet blijven waar ze was. De stenen vloer en muren vormden niet bepaald een comfortabele omgeving. In plaats daarvan drukten de harde oppervlakken op haar kneuzingen, terwijl ze toch al zoveel pijn had. Uiteindelijk stond ze op, pakte de lamp op en hinkte over de vloer om de andere ruimtes van hun gevangenis te onderzoeken. Achter het gordijn naast Anele bevond zich een Mithil Nedersteense uitvoering van een badkamer. Op een laag houten tafeltje stonden een stenen kom en een grote kan vol water. Daarnaast stond een pot fijn zand, waarschijnlijk om vuil weg te schrobben. Een stenen afvoer, die schuin de grond inliep, was voor de andere noodzakelijkheden. Ze wilde zich wassen. Ze vreesde dat een levenslange rituele wassing nog niet zou volstaan, om haar weer schoon te krijgen. Haar verwondingen waren echter te diep en te gevoelig, om zich schoon te laten boenen. Bovendien stond ze te wankelen op haar benen en kon ze haar hoofd bijna niet meer rechtop houden. Met onzekere tred verliet ze de badkamer. In de volgende ruimte vond zij wat ze zocht: twee bedden die tegen de muren stonden. Het waren houten veldbedden, bedekt met een dikke laag varens en gras en voorzien van uit ruwe wol geweven dekens. Hoog in de muur zat een raam, dat eveneens was dicht gemaakt, met grote stenen. Ze draaide zich om en zei op vermoeide toon tegen Anele: 'Twee bedden.' Toen hij niet reageerde, voegde ze eraan toe: 'Je hebt zeker al jaren niet meer in een bed geslapen.' Hij gaf nog steeds geen enkele reactie. Hij zat in elkaar gezakt tegen de muur en het leek wel of zijn lichaam met de stenen versmolten was. Zuchtend ging ze de slaapkamer binnen en liet het gordijn achter zich dichtvallen.
Zonder dat zij daar een speciale reden voor had, koos zij het bed aan de linkerkant. Ze strompelde er naartoe, ging op de rand zitten en trok haar laarzen en sokken uit. Toen strekte ze zich uit tussen twee van de dekens en viel ogenblikkelijk in slaap. Af en toe lag ze te woelen van de pijn, maar ze werd er niet wakker van. Uitputting hield de pijn op afstand. Jeremiah verscheen in scherpe pijnscheuten, die aan hartinfarcten deden denken. Zij zag de smeekbede in zijn troebele blik. Zijn haar, helemaal in de war door verwaarlozing en een ruwe behandeling, hing in schrijnende pieken om zijn hoofd. De paarden steigerden veronachtzaamd op het blauwe flanel van zijn pyjama. Zij huilde om hem, zonder wakker te worden.
Vanuit de verte sprak Covenant haar toe, maar hij was zover weg, dat zij hem niet kon verstaan. Honninscrave schreeuwde, terwijl hij samadhi Sheol in bedwang hield, opdat Nom de Zandgorgoon Heer Veils' dienaar kon verscheuren. Covenant bleef het proberen, maar zijn verlangen om haar te troosten, of te helpen, slaagde er niet in, de barrière, die zich tussen hen bevond, te doorbreken. Verwrongen oergruwels vielen bij bosjes, verpletterd door de onverwachte felheid van IJdels' donkere handen.
Toen hij nog leefde, had Covenant haar meegevoerd naar het licht, toen haar duisternis haar dreigde te overweldigen. Dat had hij meermalen gedaan. Hij had haar geleerd, dat haar angsten en mislukkingen, haar tekortkomingen, haar juist menselijk en kostbaar maakten, de moeite waard om lief te hebben. Maar nu kon hij haar niet bereiken. Omdat de oergruwels zich tegen de Versmader hadden gekeerd, had hij ze allemaal vernietigd.
Om Covenant te bevrijden uit de door de Elohim opgelegde fatale stagnatie, had Linden hem onder controle gehouden met haar gezondheidsbesef. Ze had in een veld vol bloemen gezeten, onder een helende zon, vol van licht en stralend van vreugde. Covenant was haar verschenen als een jongeling, die haar net zo dierbaar was, als Jeremiah. Hij had zijn handen geopend voor haar open hart en was geheeld. Linden, riep hij haar met zwakke stem toe, zoek mij. Als haar zoon had kunnen spreken, had hij haar misschien hetzelfde gesmeekt. In haar dromen riep zij zijn naam, maar ze bleef slapen. Gevolgd door een echo van haar verloren geliefden, ontwaakte ze ten slotte langzaam uit haar sluimering. Toen ze haar ogen opende, verkoelden haar tranen haar wangen. Haar ledematen waren zwaar van vermoeidheid. Maar ze was wel wakker. Zwakjes verlicht door kleine lichtstraaltjes door het geblokkeerde raam, rezen overal om haar heen de stenen muren van haar gevangenis. Toen zij naar het andere bed keek, zag zij dat het leeg was en onbeslapen. Anele had in de andere kamer geslapen. Of de Haruchai hadden hem 's nachts weggehaald en overgebracht naar Luststeen... . Hij is de hoop van het Land. Haar enige gezelschap. Half versuft van de slaap en de dromen, rolde Linden haar stijve lichaam uit bed.
Bij het opstaan protesteerden haar gewrichten heftig. Ze bleef een paar tellen bewegingloos staan en probeerde haar krachten te verzamelen. Toen strompelde zij als een slecht scharnierende ledenpop naar de andere kamer. Het was schemerig achter het gordijn. De lamp was opgebrand. De enige verlichting kwam in stroken langs de randen van het leer dat voor de ingang van de gevangenis hing. Ze hoorde geen geluiden van het dorp buiten het kleine gebouwtje: er werd niet geroepen of gepraat, ze hoorde geen passerende voetstappen en geen spelende kinderen. Mithil Nedersteen leek doodstil, zo uitgestorven als een kerkhof. Het enige geluid dat de stilte verbrak, was Aneles' raspende ademhaling. Hij lag waar Linden hem had achtergelaten, helemaal opgerold tegen de muur, alsof hij daar bescherming zocht. Zoals hij daar in het half duister lag te slapen, leek hij onuitsprekelijk eenzaam. Niettemin was het voor haar toch een hele opluchting, dat ze hem niet bij haar hadden weggehaald. Terwijl zij had liggen slapen, waren er kommen vers voedsel en water voor hen op de grond gezet. Maar ze waren half leeg: kennelijk had Anele 's nachts wat gegeten en gedronken. Zelf was zij zich niet bewust van honger of dorst. Haar hoofd zat nog vol slaap en dromen, zodat er voor niets anders plaats was. Maar ze wist dat ze moest eten, dus liep ze de kamer door en ging bij de kommen zitten. In Jeremiahs' naam lepelde ze koude stoofpot in haar mond en dronk van het koele water, tot allebei de kommen leeg waren. Covenant had gezegd, dat zij hem moest komen zoeken. Vertrouw op jezelf. Doe iets wat zij niet verwachten. Ze werd nog eens gek van haar dromen.
In een poging ze te verdrijven, krabbelde ze moeizaam overeind en ging de badkamer binnen. Daar plensde zij koud water in haar gezicht en boende haar huid met zand, net zolang tot de onverwarmde vloer haar kramp in haar voeten bezorgde. Toen keerde zij terug naar de slaapkamer, om haar sokken en laarzen weer aan te trekken. Simpele dingen: triviale handelingen. Op zichzelf nietszeggend. Toch hielpen ze haar het gevoel van machteloosheid van zich af te zetten.
Ze had Anele beloftes gedaan. Daar had ze geen spijt van. Maar vanwege die beloftes zat zij hier net zo in de val als hij. Maar zij was arts, getraind in geduld en vage oplossingen: de dagelijks terugkerende ritmes van plichtsbetrachting. Als zij een vrouw zou zijn die toegaf aan haar ergernis - of haar wanhoop - zou ze haar moed en wilskracht allang verloren zijn. Thomas Covenant had haar geleerd dat zelfs de meest beschadigde en kwetsbare geesten, niet verslagen konden worden, zolang zij er niet voor kozen zichzelf te verloochenen. Toen zij haar besluit had genomen, liep zij de slaapkamer weer uit, met de bedoeling het grote gordijn te openen, de dichtst bijzijnde Haruchai te zoeken en erop te staan, dat zij Staf nog een keer te spreken kreeg. Ze wilde alles horen wat hij haar eventueel kon vertellen, over hoe de Staf van Gerechtigheid verloren was gegaan. Ze moest inzicht zien te krijgen in wat er met het Land was gebeurd. In de grote kamer trof zij Anele echter klaarwakker aan. Hij zat met zijn rug tegen de muur. Zo te zien hadden de rust en het eten hem goed gedaan. Hij had weer wat meer kleur op zijn wangen en er was iets van de ravage uit zijn trekken verdwenen. Hij stond niet op om haar te begroeten, maar de kleine bewegingen, waarmee hij zijn hoofd en schouders draaide, leken soepeler, minder broos. 'Anele,' vroeg ze op zachte toon, 'hoe voel je je? Waarom heb je geen gebruik gemaakt van het bed? Dan had je lekkerder geslapen,' Hij liet zijn kin op zijn borst zakken en vermeed haar blik. Zijn vingertoppen gleden doelloos over de stenen naast hem. 'Anele slaapt niet in bedden. Dromen zijn valstrikken. Hij zou erin verdwalen. Hier kunnen ze hem niet vinden.' Zonder haar gezondheidsbesef voelde Linden zich enorm beperkt, bijna gehandicapt. Maar ze moest proberen hem te begrijpen. Ze vroeg zo voorzichtig mogelijk verder. 'Hier?' vroeg zij, met zachte stem. 'Op de grond?' 'Op steen,' antwoordde hij. 'Jij beschermt Anele niet. Steen is zijn enige vriend.' In een ander stadium van zijn waanzin had hij beweerd, dat de rotsen om hem heen tegen hem spraken. 'Anele...' Inwendig scheldend op de pijn in haar spieren, hurkte Linden naast hem op de grond. In de hoop hem op zijn gemak te stellen, raakte zij met opzet zijn schouder aan met de hare. 'Ik heb gezegd dat ik je zou beschermen. Dat meende ik. Ik weet alleen nog niet hoe.' Toen vroeg ze: 'Wat doet steen dan voor je? Waarom heb je het nodig?' Hoe konden muren en vloeren hem tegen zijn dromen beschermen? De oude man zocht naar een antwoord. 'Anele probeert - hij doet zijn best - Heel hard zijn best. Dat doet hem pijn. Maar hij blijft het toch proberen.' Zij wachtte af. Een ogenblik later besloot hij: 'Altijd. Gevangen en verloren. Anele doet zijn best. Hij moet het zich herinneren.' Wat moest hij zich herinneren? wilde ze vragen. Welke kennis trachtte zijn gebroken geest voor hem te verbergen? Waarom had hij voor waanzin gekozen? Maar als hij die vraag had kunnen beantwoorden, had hij niet in deze netelige omstandigheden verkeerd. Op zoek naar een manier om langs zijn barricades te glippen, vroeg zij in plaats daarvan: 'Herinner je je mij?' Hij wierp haar een blinde blik toe en wendde toen zijn gezicht af. 'Anele heeft jou gevonden. Hoog op de berg. De Uitkijk. Het achtervolgde hem. Hij vluchtte. En daar was jij.' Dat wist hij dus in elk geval nog. 'Weet je nog wat er met ons is gebeurd?' Linden sprak op kalme, bijna achteloze toon. Ze wilde hem doen geloven, dat hij veilig was bij haar. 'Weet je wat er met de Uitkijk is gebeurd?' Ondanks haar voorzichtigheid had zij hem nu toch onrustig gemaakt. Hij leek in zichzelf weg te kruipen. 'Het kwam. Anele viel. Vuur en duisternis. Wit. Verschrikkelijk.' Misschien had ze haar vraag niet eenvoudig genoeg verwoord. Heel zacht en voorzichtig probeerde zij het nog een keer. 'Anele, leef jij nog?' Als hij zich door de muur had kunnen laten opslokken, had hij dat zeker gedaan. 'Het kwam,' herhaalde hij. 'Zij kwamen. Erger dan de dood.'
Linden zuchtte. Haar korte moment van inzicht op Kevins' Uitkijk had bij haar de indruk gewekt, dat hij in principe zelf verantwoordelijk was voor zijn toestand. Hij had waanzin gekozen, als een vorm van zelfverdediging. Nu hij daar echter voor had gekozen, kon hij er niet zomaar mee ophouden. Hij moest hier zelf doorheen zien te komen, goedschiks of kwaadschiks. Diezelfde noodzaak gold voor haar en voor Jeremiah. In de hoop hem gerust te stellen, gaf zij een zacht kneepje in de schouder van de oude man. 'Het geeft niet.' Covenant had hetzelfde tegen haar gezegd. 'Het is gemakkelijker je iets te herinneren, wanneer je niet al te hard je best doet. Zodra ik heb besloten wat ons te doen staat, gaan we hier weg. Intussen weet ik zeker, dat de Meesters ons nog wat voedsel en water zullen brengen. En ik heb iemand nodig om mee te praten' - midden in de zin schoot haar een nieuw idee te binnen - 'bij voorkeur niet iemand van hen.' Ze wilde met een Nederstener praten. Als de Haruchai haar dat toestonden. Vastberaden stond ze op. Toen hinkte ze naar de deur, schoof de leren voorhang opzij en stak haar hoofd naar buiten, in de zon. De deur kwam uit op een smalle doorgang van aangestampte aarde, tussen woningen met platte daken. De ochtendhemel was diepblauw en ogenschijnlijk onaangetast door Kevins' Drek. In de verte riepen enkele vogels naar elkaar, maar verder hoorde zij niets en zag zij niemand. Het hele dorp leek verlaten. Ze wilde zich een ogenblik koesteren in de zonneschijn en de stralen in haar verwondingen laten zinken, maar op datzelfde moment kwam een van de Haruchai de hoek van haar gevangenis om. Ze herkende de Meester zonder litteken, die Staf had geholpen, Anele en haar gevangen te nemen. 'Linden Avery.' Hij boog, zoals Staf dat ook had gedaan, met beide vuisten uitgestrekt ter hoogte van zijn hart. 'Ik ben Bornin. Wij heten je welkom. Wat kan ik voor je doen?' Zij knikte naar hem. Zijn karakteristieke onverstoorbaarheid bracht het gevoel van verraad en woede weer boven. Die reactie hield zij echter voor zich. 'Dank je, Bornin,' antwoordde zij op effen toon. 'Er zijn een paar dingen die je voor me zou kunnen doen, als je dat niet erg vindt.' Uitdrukkingsloos wachtte hij op wat komen ging. 'Wij zouden nog wel wat water en iets te eten kunnen gebruiken,' zei ze. 'En verder wil ik graag met een van de Nedersteners praten. Denk je dat er iemand in de buurt is, die daar tijd voor heeft?' Bornin leek even niet te begrijpen wat zij bedoelde. 'Wat kan een Nederstener je vertellen wat wij niet kunnen?'
'Dat weet ik nog niet,' antwoordde zij op neutrale toon. 'Misschien kan ik hem vragen hoe het is, om zonder Aardkracht te leven. En misschien wil ik alleen maar wat gezelschap. Anele is niet zo'n prater.' De Haruchai leek te rade te gaan bij de open lucht. Toen knikte hij. 'Goed, Linden Avery. Ga je met me mee, of wacht je liever hier tot ik terugkom?' Denkend aan Anele verdrong zij haar verlangen naar vrijheid en zonneschijn en liet de voorhang tussen haar en Bornin zakken. De oude man keek even op en keerde toen terug naar zijn verwarde gedachten. 'Anele,' zei ze in een opwelling, 'jij hebt heel lang gevochten om te overleven. Tientallen jaren. Krijg je wel eens hulp van iemand? Heb je vrienden?' Hoe had zo'n half gestoorde oude man zich zo lang in leven kunnen houden? Het zou logischer zijn geweest, als hij al lang geleden was bezweken aan honger en verwondingen, of aan eenzaamheid. Opnieuw sloeg hij zijn witte ogen naar haar op. Hij leek een ogenblik serieus over haar vraag na te denken. 'Anele is verloren,' zei hij op bijna kalme toon. Altijd alleen. En altijd op de vlucht. Zij zijn naar hem op zoek. Maar..,' Concentratie en somberheid vulden zijn niets ziende blik. 'De mensen zijn vriendelijk. Wanneer zij heel ver weg zijn. Zelfs hier - krijgt Anele te eten. Hij krijgt kleding. Wanneer zij ver weg zijn.
En.. .' Zijn stem stierf weg, alsof hij de draad van een herinnering kwijt was. 'En?' drong Linden aan. Toe nou, Anele. Je moet me wel iets geven. Ik kan het niet helemaal alleen. 'En.. .' begon hij opnieuw. Hij drukte zich dicht tegen de muur aan. 'Wezens. Donker. Angstaanjagend. Verloren dingen, die al lang dood zijn. Anele is bang. Hij is bang... Zij geven hem te eten. Dringen hem donkere dingen op. Maken hem sterk. Helen hem, fluisteren waanzin. Waanzin.'
Opeens begon hij boos te schreeuwen: 'Wezens dwingen Anele zich te herinnerenl' Toen liet hij zich op zijn zij vallen, trok zijn knieën tegen zijn borst en verborg zijn gezicht. 'Anele!' Linden liet zich onmiddellijk naast hem neervallen en trok hem in haar armen. 'O, Anele, het spijt me. Ik weet dat je het moeilijk hebt. Daar wilde ik je niet aan herinneren. Ik wilde alleen.. .' Ze had geen idee wat hem zo van streek maakte. Dus hield ze hem alleen maar vast en wiegde hem heen en weer, tot zijn spanning zakte en hij rustig werd. Tegelijkertijd probeerde ze zichzelf gerust te stellen. Ze had wel in hachelijker omstandigheden verkeerd dan nu. De Claaf hadden haar dagenlang gevangen gehouden: een Afslachter had haar tot het uiterste vernederd. In Kiril Threndor had moksha Jehannum haar gemarteld, terwijl Covenant de strijd aanbond met de Versmader. O, ze had wel ergere dingen meegemaakt. Veel erger. Maar Jeremiah niet. Zelfs niet, toen hij zijn rechterhand in het vreugdevuur had gestoken: zelfs toen niet. Die pijn had betrekkelijk kort geduurd en hij had een manier gevonden om eraan te ontsnappen. Het was niet te vergelijken met de kwellingen, die Heer Veil wellicht voor hem in petto had. Zijn dissociatie zou hem niet beschermen tegen de kwaadaardigheid van een wezen, dat bezit van hem kon nemen... Zolang je van hem gescheiden bent, weet je niet hoezeer hij moet lijden. En van haar had hij niets te verwachten. Ze wist niet eens waar ze hem moest gaan zoeken - en had ze dat wel geweten, dan zou ze niet in staat zijn geweest om naar hem toe te gaan.
Aneles' toestand frustreerde haar en deed haar verdriet, maar het beschermde haar ook. Als zij zich niet gedwongen zou voelen voor hem te zorgen, had ze misschien haar eigen angst niet kunnen bedwingen. Even later verliet de oude man haar, om gebruik te maken van de badkamer. Toen hij terugkwam, kwam hij weer naast haar zitten, met zijn schouder tegen de hare, als een soort erkenning van elkaars gezelschap. Daar was ze blij mee. Op een gegeven moment klonk er van achter de voorhang een aarzelend geritsel en kwam de gedrongen gestalte van een Nederstener binnen, met in allebei zijn handen een grote stenen kom. Anele?' vroeg hij op onzekere toon. 'Linden Avery? Je wilde mij spreken? Mij is verteld...' Zijn stem verflauwde in twijfel. Niet erg op zijn gemak, bukte hij zich om de kommen op de grond te zetten. Zonder een ogenblik te aarzelen, stond Anele op en liep de kamer door, om uit een van de kommen te drinken. Linden moest zich ertoe zetten om in beweging te komen. Zij had zelf een Nederstener te spreken gevraagd, maar ze wist niet meer waarom. Niets wat hij kon zeggen, zou haar in staat stellen haar zoon te helpen. De man bleef nog even besluiteloos staan wachten. Toen deed hij een poging zijn waardigheid te behouden. 'Ik zie dat ik me heb vergist. Neem mij niet kwalijk.' Met het gedempte licht achter hem, lag zijn gezicht in schaduwen. Niettemin vonden zijn ogen een manier, om een beroep op haar te doen. Op de een of andere manier wekte hij de indruk, dat hij niet was gekomen, omdat een Meester hem daarom had verzocht, maar omdat hij het zelf wilde. 'Wacht even,' fluisterde Linden hees. 'Het spijt me. Wacht.' Ze slaagde erin de kracht op te brengen om op te staan. 'Het was niet mijn bedoeling onbeleefd te zijn.' Haar eigen stem leek van heel ver weg te komen. Ik ben alleen' - haar keel kneep dicht - 'ik ben alleen zo bang.' Ze deed een paar stappen naar voren. Terwijl de Nederstener op haar wachtte, wreef zij met haar handen over haar gezicht en trok haar haar over haar schouders naar achteren. 'Er is iets wat ik de Meesters niet heb verteld.' Ze klonk te ver van zichzelf verwijderd, om enigszins samenhangend te kunnen praten. 'De Haruchai. Het gaat om mijn zoon...' Niet in staat nog een woord uit te brengen, zweeg ze, in de hoop dat haar bezoeker haar op de een of andere manier tegemoet zou komen. Hij leek enkele tegenstrijdige reacties weg te slikken. Na een laatste aarzeling, zei hij: 'Ik ben Liand, zoon van Fostil. De meester heeft niet gezegd dat jij me wilde spreken. Hij zei alleen dat je met een Nederstener wilde praten. Ik ben toen zo vrij geweest mezelf aan te bieden.' Alsof hij begreep dat zij meer uitleg nodig had - een mogelijkheid om weer even tot zichzelf te komen - vervolgde hij: 'Ik werk niet op het land, maar met de paarden en paarden laten zich erg makkelijk verzorgen. Het zijn er maar heel weinig en ze worden de laatste tijd niet gebruikt. Wanneer ik niets anders te doen heb, ga ik vaak met de Meesters mee, of voer werkzaamheden voor hen uit. Ik was...' Opeens begon hij ietwat gegeneerd te stotteren. 'Ik had mezelf vlakbij verstopt, toen ze jou en je metgezel gevangen namen. Ik heb hen geholpen je hier naartoe te dragen. Sindsdien wilde ik eigenlijk al met je praten. Je bent nieuw in de Zuidvlakte en je bent nieuw voor mij en ik wil heel graag over nieuwe dingen horen.' Terwijl hij aan het woord was, verzamelde Linden haar krachten. Ze voelde zijn voorzichtigheid, zijn instinctieve voorkomendheid: zijn ongevraagde verklaring voor zijn aanwezigheid gaf haar tijd om zich voor te bereiden. Misschien voelde hij zich wel ongemakkelijk, maar zo kwam hij niet op haar over. In plaats daarvan leek hij spontaan vriendelijk. Dat contrast met Staf en de Haruchai gaf haar weer moed. 'Dank je, Liand,' zei ze, toen ze weer wat gemakkelijker ademhaalde. 'Ik ben blij dat je bereid bent om met me te praten.' Anele draaide zich om en negeerde de Nederstener. Hij ging weer tegen de verste muur zitten. 'O, daar ben ik zeker toe bereid.' Liands' stem was een warme bariton, geconcentreerd en belangstellend. 'Je manier van praten klinkt mij vreemd in de oren en zulke kleding heb ik nog nooit gezien.' Openhartig voegde hij eraan toe: Ik zal graag alles voor je doen wat ik kan.'
'Dank je,' zei zij nogmaals. Onwillekeurig had zij zichzelf een opening verschaft, een manier om iets aan haar belangrijkste problemen te gaan doen. Terwijl ze overwoog hoe ze dit het beste kon aanpakken, probeerde ze zijn gezicht wat beter te zien. Het schemerdonker verborg echter zijn gezicht en maakte zijn trekken onscherp. Behoedzaam vroeg zij: 'Kun je wat meer licht binnenlaten? De Meesters willen Anele niet laten gaan en ik heb beloofd hem niet alleen te laten. Maar ik wil je graag wat beter kunnen zien.'
'Natuurlijk,' Liand reikte meteen naar de zijkant van de deuropening, waar een haak zat, die daar kennelijk speciaal voor was aangebracht en hing het gordijn eraan. 'Is het zo goed?' De zon reikte niet tot heel ver in de kamer, maar er viel genoeg licht naar binnen, om de ruimte aanzienlijk op te vrolijken. 'Vast wel,' - Linden glimlachte flauwtjes - 'zodra we gaan zitten tenminste.' Terwijl ze zelf op de grond ging zitten, wees ze hem een plekje vlak voor de deur. 'Anele en ik hebben het gisteren nogal zwaar te verduren gehad,' legde zij zo neutraal mogelijk uit. 'Ik ben nog niet helemaal de oude.'
Toen Liand ook ging zitten, kon zij hem duidelijk zien. Hij was een jonge man, misschien half zo oud als zij, met brede schouders en stevige werkmanshanden. Hij droeg een wambuis en een broek van ruwe wol, die in een soort zandkleur was geverfd. Zijn voeten werden beschermd door dikke leren sandalen. Zijn gelaatstrekken deden haar onmiddellijk aan Sunder denken, de enige Nederstener, die zij echt goed had gekend: hij had Sunders' ruwe openheid, echter zonder het verdriet en de schuldgevoelens, die de natuurlijke argeloosheid van haar vriend hadden gecompliceerd. En verder had hij de bruine huid en bruine ogen van zijn volk. Boven zijn vierkante kaaklijn, stompe neus en enthousiaste blik, waren zijn losse haren en wenkbrauwen schrikbarend zwart, zo zwart als de veren van een kraai. Zijn mond leek ervoor gemaakt om te lachen, maar op dit moment lachte hij niet. 'Ik heb gezien hoe je gevangen werd genomen,' zei hij op ernstige toon tegen Linden. 'De Meesters gingen niet zachtzinnig met je om. En ik moet er niet aan denken wat je moet hebben doorstaan tijdens die val van de Uitkijk. Ik kan bijna niet geloven dat je nog leeft.' Hij sloeg zijn ogen neer en merkte op nonchalante toon op: 'Misschien dat de Meesters die wonderen begrijpen, maar zij geven zelden antwoord op vragen - en al helemaal niet, wanneer het om iets gaat, waar wij geen ervaring mee hebben. Ter verklaring van jullie gevangenschap zeggen zij alleen, dat Anele hun zorg behoeft en dat jij je tegen hen verzette.' Hij hoefde er niet aan toe te voegen, dat hij graag een betere verklaring wilde horen. Aan zijn zogenaamd ontspannen houding en het snelle dichtknijpen en openen van zijn handen, was duidelijk te zien hoe opgewonden hij was. Zij wilde hem echter geen problemen bezorgen. Alles wat zij hem vertelde, kon de Haruchai tegen hem in het harnas jagen. Misschien deden ze dan zelfs wel hetzelfde met hem als met Anele. Dat risico wilde ze niet nemen: nog niet. Bovendien wist ze niet of hij echt zo onschuldig was als hij leek. Met het gezondheidsbesef dat zij had hervonden en weer was kwijtgeraakt, had zij zijn wezenlijke karakter wel kunnen zien. Nu moest ze echter meer voorzichtigheid betrachten. 'Misschien kunnen we het daar later over hebben,' antwoordde zij. 'Er staat veel op het spel en op dit moment weet ik niet, wie ik wel kan vertrouwen en wie niet.' Om een interruptie voor te zijn, vervolgde zij snel: 'Ik ben hier vroeger ook al eens geweest, maar dat is heel erg lang geleden. Ik neem aan dat mijn naam jou niets zegt?' De Nederstener schudde zijn hoofd. 'Thomas Covenant?' ging zij verder. 'Sunder, zoon van Nassic, de Gruizeleer van Mithil Nedersteen? Hollian eh-Brand?' De Eerste van de Nasporing? Pekwijf?
Liand schudde nogmaals zijn hoofd. 'Dit is Mithil Nedersteen. Van al die andere namen heb ik nog nooit gehoord.' Hij aarzelde en vroeg toen: 'Wat is een "Gruizeleer"?' Linden bedwong haar verontwaardiging. Die verdomde Meesters hadden werkelijk alles onderdrukt. Als de mensen van de Zuidvlakte alle tradities waren vergeten, waarvan hun levens vroeger afhankelijk waren geweest... Haar boosheid met moeite bedwingend, zei ze tegen Liand: 'Je begrijpt mijn probleem. Er is te veel tijd verstreken. Als je zelfs niet weet wat een Gruizeleer is...' Zij zuchtte. 'Ik Kun je niet vertellen wie ik ben, of wat ik hier doe. Om dat te begrijpen, zou ik je eerst de hele geschiedenis van het Land moeten vertellen.' Liand leunde naar voren, niet in het minst ontmoedigd door haar antwoord. 'Maar jij kunt mij die geschiedenis vertellen. De Meesters hebben het nooit over dat soort dingen. Als je hun ernaar vraagt, geven ze gewoon geen antwoord.
Linden Avery, ik zou alles voor je doen als je mij in ruil daarvoor de geschiedenis van het Land wilt vertellen. Behalve het verhaal van mijn familie en Mithil Nedersteen en dan ook nog maar van een paar generaties enkele tientallen jaren, weet ik er helemaal niets vanaf. Terwijl ik juist.. .' Opeens zweeg hij, geschrokken van zijn eigen enthousiasme. 'Mijn hart spreekt tot mij over grotere zaken,' zei hij iets voorzichtiger. 'Ik zou al heel blij zijn met wat simpele fragmenten van de verloren geschiedenis van het Land. In ruil daarvoor zou ik bijna alles voor je willen doen.' Zijn woorden wisten haar bijna te vermurwen. Wat een aanbod... Ze had schaamteloos misbruik van hem kunnen maken. Verraad de Meesters voor mij. Help ons ontsnappen. Wijs ons de weg. Ik zal je verhalen vertellen, waarvan je hoofd gaat tollen. Misschien kon hij haar zelfs helpen haar zoon te vinden. De Haruchai hadden het immers niet verdiend, dat zij zich terughoudend zou opstellen? God, nee. Uit naam van hun eigen trots, hadden zij het Land beroofd van zijn geschiedenis en zijn kracht, van zijn glorie. Zij verdienden alles wat zij kon doen, om hen dwars te zitten. Maar zij wist wel beter. Stafs' overtuiging was misschien niet de hare, maar dat deed nog niets af aan zijn wezenlijke waarde: zijn absolute eerlijkheid en openhartigheid, zijn bereidheid om harder over zichzelf te oordelen dan over iemand anders. En... . Helaas kon zij de waarheid niet ontkennen.
En Liand was niet tegen hen opgewassen. Zij waren Haruchai, buitengewoon sterk en absoluut onbuigzaam. Als zij hem tegen hen opzette, zouden ze hem waarschijnlijk vermoorden. Ze zouden in elk geval zijn geest beschadigen. Zij zou zijn pijn op haar geweten hebben en er niets mee winnen. Ondanks Jeremiahs' penibele situatie kon zij haar eigen scrupules niet zomaar de rug toekeren. Zich met moeite beheersend, keek Linden de Nederstener recht in de ogen. 'Overtuig me,' wierp zij op zachte toon tegen. Vertel me wat je wilde gaan zeggen. "Terwijl ik juist.. .'' Liand aarzelde. Kennelijk had zij hem gevraagd een groot risico te nemen. Nerveus wachtte zij af tot hij een besluit had genomen. Binnen enkele ogenblikken won zijn opwinding - of zijn vriendelijke karakter - het echter van zijn voorzichtigheid. Hij keek snel om zich heen en boog zich naar voren. Zachtjes fluisterend, zei hij: 'Ondanks het verbod van de Meesters, heb ik de Uitkijk beklommen. Ik heb een kwaadaardige sluier over het Land zien hangen, een onheilspellende wolk, die ik nu niet kan waarnemen. En ik heb de bergtoppen van het zuiden machtig en majestueus boven die sluier zien uitsteken. Ik verlang er al heel lang naar om naar die bergen te reizen en hun zeldzame schoonheid met mijn eigen ogen te aanschouwen, ook al zal die aanblik mij wellicht het leven kosten. Ik weet bijna zeker dat het Land ooit zelf ook zulke wonderen heeft gekend.' Linden kreeg tranen in haar ogen: ze kon het brandende gevoel, dat zijn woorden teweegbrachten niet doven. Hij had een korte glimp opgevangen van iets, dat iedereen in het Land op elk moment van de dag had moeten kunnen zien. Zich niet bewust van wat zijn volk had verloren, treurde hij er niet om, zoals zij. Toch was het verlies heel echt en afschuwelijk. Ondanks het risico voor hem, wilde zij niet onderdoen voor zijn eerlijkheid. 'Liand...' Ze veegde ruw de tranen uit haar ogen. 'Ik kan het je nu niet allemaal uitleggen. Althans niet hier,' waar de eerste de beste Haruchai haar kon horen. 'Maar ik zit in moeilijkheden en ik heb hulp nodig. Ik ken de Meesters van heel lang geleden. Zij weten wie ik ben. Toen waren zij mijn vrienden, maar ik denk niet dat ik hen nu kan vertrouwen. Ze zijn veranderd. Ik wil alles weten wat jij me over hen kunt vertellen.' Anele snoof verontwaardigd, maar zei niets. Liands' blik toonde zijn bezorgdheid. 'Ik begrijp het niet,' gaf hij eerlijk toe. 'Jij weet veel meer over hen dan ik. Zij geven maar zelden antwoord op onze vragen. Eigenlijk spreken ze bijna nooit. Ik weet alleen wat iedereen in Mithil Nedersteen weet en dat is heel weinig.
Er is een plek die zij Luststeen noemen, maar wat en waar dat precies is, dat vertellen ze ons niet. Af en toe reizen ze daar naartoe en komen ook weer terug.' Na enkele ogenblikken besloot hij: Ik heb geen enkele verandering in hen opgemerkt.' Zij zuchtte. 'Goed. Laat ik mijn vraag anders stellen. Wat weet je over Heer Veil de Versmader?' Ze keek hem onderzoekend aan. 'De Grijze Doder? De Meesters noemen hem Corruptie.' Tegen de muur kromp Anele ineen en bedekte zijn hoofd met zijn armen. De Nederstener keek haar niet-begrijpend aan. 'Ik vrees dat ik daar niets vanaf weet. Ik heb die namen nooit eerder gehoord.'
'Dat bedoel ik nu,' zei Linden verbitterd. 'Dat is mijn probleem. Het Land heeft een oude vijand. Hij is zo goed als onsterfelijk. In de loop der eeuwen,' millennia dus, 'heeft hij meer kwaad aangericht, dan ik je ooit zou kunnen vertellen. En jij hebt nog nooit van hem gehoord. De Meesters weten meer over hem dan ik en ik ken hem helaas maar al te goed.' De Versmader had in haar een echo van zichzelf gevonden en had haar er bijna mee te gronde gericht. 'Hij is hier. Hij is hier nog steeds. Maar ze praten niet over hem. Liand,' zei ze zo openhartig mogelijk tegen de jonge man, 'dat maakt mij heel erg bang.' Staf had haar heel goed uitgelegd, hoe hij erover dacht, maar ze kon het nog steeds niet begrijpen. 'Die Heer Veil,' vroeg Liand aarzelend, 'die Versmader? Bevindt hij zich onder ons? Wat heeft hij gedaan?' Niet in staat haar woede en haar angst onder controle te houden, zei Linden met hese stem: 'Hij heeft mijn zoon ontvoerd.' Haar woorden leken de Nederstener te shockeren. Hij rechtte zijn rug en vouwde zijn armen over elkaar. In zijn openhartige blik was angst te lezen. Anele jammerde zachtjes, alsof hij bang was dat iemand hem zou horen. 'Dat is mijn probleem,' zei ze nogmaals. 'Heer Veil heeft mijn zoon en jij hebt nog nooit van hem gehoord. De Meesters willen je in onwetendheid houden. Zij denken dat zij het Land in hun eentje kunnen verdedigen, ook al zijn ze geen partij voor hem. Ik moet mijn zoon vinden. En daar heb ik hulp bij nodig. Maar ik heb Staf niet over hem verteld. Ik wil de Meesters niet tegen mij in het harnas jagen. Als zij de waarheid kenden over wat ik moet doen...' Ze wist nu al zeker, dat ze Jeremiah nooit zou vinden zonder Aardkracht en de Staf van Gerechtigheid. Ik ben bang dat ze zullen proberen mij tegen te houden.' Op iets rustiger toon, zei ze: 'Ik moet een aantal knopen doorhakken. Ik kan hier niet zomaar blijven zitten afwachten.' Bovendien had Anele zijn vrijheid nodig. 'Ik kan alles gebruiken wat je me kunt vertellen.'
Duidelijk van zijn stuk gebracht, ontvouwde Liand zijn armen en spreidde zijn handen. 'Linden Avery, ik weet werkelijk niet wat ik moet antwoorden.' Hij had een verwarde blik in zijn ogen. 'Zowel voor mij als voor mijn volk zijn de Meesters nooit anders geweest dan wat ze zijn. Zoals ik al heb gezegd, gaan ze af en toe weg uit Mithil Nedersteen. Maar meestal zijn ze er gewoon. Zij helpen ons niet bij het bewerken van het land, of bij het oogsten van de gewassen en het fruit. Zij zorgen niet voor de zwakken en de zieken. Maar zij vinden alles goed wat wij doen. Ze leggen ons nooit een strobreed in de weg en bemoeien zich niet met ons leven.'
Linden wierp hem een scherpe blik toe. 'Maar je zei wel, dat zij je hadden verboden Kevins' Uitkijk te beklimmen.'
'Ja,' gaf hij toe. 'Dat hebben ze inderdaad gedaan.' Aan de uitdrukking op zijn gezicht te zien, had hij dat verbod tot op dit moment nooit vreemd gevonden. Het was gewoon een van de vele punten op de lange lijst van zaken, die de Meesters niet uitlegden. 'Ik durfde hun verbod ook pas te trotseren, toen zij een paar dagen weg waren uit Mithil Nedersteen.'
Terwijl Liand aan het woord was, leek er een wolk voor de zon te glijden. Het licht in de deuropening verflauwde, zodat het ook in de kamer donkerder werd. Met zijn gezicht in de schaduwen voegde hij eraan toe: 'En zij houden er niet van als wij rondzwerven. Ze zeggen dat wij beter in de omgeving van Mithil Nedersteen kunnen blijven.' Opeens begon hij sneller te praten. 'Terwijl wij wel paarden hebben, die de Meesters ons zelf geven.' Kennelijk vond hij het belangrijk eerlijk te zijn in zijn beschrijving van de Haruchai. 'Onze eigen kudde is te klein om mee te fokken en zij zeggen dat wij de mogelijkheid moeten hebben om indien nodig snel boodschappen over te brengen.' Na een ogenblik gezwegen te hebben, zei hij: 'Verder helpen ze ons tegen de kresh. En...'
'Kresh?', viel Linden hem in de rede. Die term was nieuw voor haar. 'De gele wolven,' legde Liand uit, veel groter dan de grijze wolven die wij kennen en onbeschrijflijk woest. Onze oude liederen en verhalen vertellen over een tijd, toen zulke beesten de Vlakte nog niet teisterden. De afgelopen drie, vier generaties worden we echter met enige regelmaat overvallen door kresh, die in afschrikwekkende hordes op jacht zijn naar bloed. Zonder de hulp van de Meesters zouden wij die aanvallen niet kunnen afslaan. Onze paarden zijn hierbij van onschatbare waarde. Bij de eerste waarschuwing - vaak zijn het de Meesters zelf die ons waarschuwen - rijden wij uit om onze mensen te verzamelen, zodat wij stelling kunnen nemen in Mithil Nedersteen.' Linden had verwacht dat het weer lichter zou worden, wanneer de wolk was overgedreven, maar dat gebeurde niet. In plaats daarvan werd het steeds schemeriger in de kamer en waaide er een kil briesje langs het open gordijn. Het weer sloeg om. Toen zij haar blik van Liand afwendde, om naar Anele te kijken, zag zij dat de oude man lag te rillen. Een ogenblik lang verlangde zij zo hevig naar haar waarnemingsvermogen, dat zij geen woord meer kon uitbrengen. In het Land zoals zij dat ooit had gekend, was de simpele aanraking van de lucht op haar wang voldoende geweest om haar te vertellen wat de invallende schemering betekende. Maar het verlangen naar haar verdwenen gezondheidsbesef verzwakte haar net zo erg, als het verlies zelf. Met moeite wist zij het verlangen van zich af te zetten. 'Je zei dat de Meesters wel eens weggingen. Dagenlang?'
'Zo nu en dan,' bevestigde de Nederstener. 'Maar ze zijn ook wel eens minder lang weg.' Luststeen lag hier bijna vijftienhonderd kilometer vandaan. Zelfs te paard duurde die reis langer dan een paar dagen. 'Weet je ook waar ze naartoe gaan?' vroeg ze. 'Ik bedoel, wanneer ze niet naar Luststeen gaan. Wat is de reden dat ze weggaan?' Liand haalde zijn schouders op. 'Zij zijn de Meesters. Ze vertellen weinig en leggen nog minder uit. Maar,' voegde hij er iets langzamer aan toe, 'soms vinden ze het goed dat ik meega, wanneer mijn werk dat toestaat. Zo ben ik erachter gekomen, dat zij tijdens hun afwezigheid soms op zoek gaan naar jouw metgezel.'
Linden hield haar adem in. Ook wat dit betreft had Anele haar dus de waarheid verteld. Ik weet niet,' vervolgde Liand, 'waarom het zo belangrijk voor hen was een zo'n oude, zwakke man te pakken te krijgen. En ik weet evenmin hoe hij er zo lang in is geslaagd uit hun handen te blijven. Ik had het hem niet na kunnen doen. Ik weet echter zeker dat hun wens, hem gevangen te nemen niet van recente datum is.' Zij knikte in de schemering. Het zonlicht was nog verder afgenomen en tegelijkertijd was het aanmerkelijk afgekoeld. Nog even en ze zou gaan bibberen van de kou. Liands' verhaal klopte met wat Staf en Anele haar hadden verteld.
Hoe was het de oude man gelukt aan zijn achtervolgers te ontsnappen? Ze had geen flauw idee. Net als Liand, was zij er zeker van, dat het haar nooit zou zijn gelukt uit handen van de Haruchai te blijven. Als ze hier wilde ontsnappen, moest ze dus achter Aneles' geheim zien te komen. Hij had het over duistere, angstaanjagende wezens gehad. Verloren dingen, die al lang dood waren. Wezens die hem dwongen zich te herinneren...
Die vraag zou moeten wachten. Ze moest steeds denken aan iets wat Liand bijna had gezegd. In plaats van verder te vragen over zijn sporadische uitstapjes met de Meesters, zei zij: 'Je begon daarstraks iets anders te vertellen. Je had het over kresh en...?' Hij fronste verbaasd. 'Kresh en...?' Maar toen lichtte zijn blik op. 'O, ja. Ik wilde nog zeggen dat de Meesters ons ook helpen tegen de Vallen.' Ze hoorde Anele binnensmonds mompelen: 'Cesuren.'
'Ga verder,' moedigde Linden de jongeman aan. Liand slaakte een zucht. 'Op de een of andere manier, die wij niet begrijpen en die de Meesters ons niet uitleggen, kunnen zij de Vallen al op grote afstand waarnemen. Wij kunnen ze amper zien wanneer ze vlakbij zijn, maar de Meesters voelen hun aanwezigheid en hun bewegingen van verre. Verwoestend en, althans voor ons onvoorspelbaar, als ze zijn, zouden ze ons zeker uit het leven rukken, als de meesters ons niet waarschuwden en hielpen.'
De Nedersteners konden de cesuren niet waarnemen, omdat zij verblind waren en toch hadden de Haruchai Liands' mensen niets verteld over het bestaan van Kevins' Drek. Inwendig vloekend, vroeg Linden: 'Heb je de Val kunnen zien die Kevins' Uitkijk heeft verwoest?' Liand schudde zijn hoofd. 'Die konden wij niet zien. De afstand was te groot voor onze ogen. We vermoedden wel dat dat de oorzaak was, toen de bergpiek instortte.'
Ze begreep hier helemaal niets van. Wat bereikte Heer Veil ermee? Niettemin verbaasde de gele smog haar minder dan de cesuren. Ook al had ze geen idee van de ultieme bedoeling ervan, ze kon in elk geval de aard van het kwaad begrijpen. Maar de migraine-achtige aura die Kevins' Uitkijk had verwoest was een heel andere kwestie. Ze had gezien dat die machtig en levensgevaarlijk was, maar waartoe diende hij? Ze wist niets anders te doen dan verder te vragen. 'Je zei dat jullie al zo'n drie, vier generaties last hebben van kresh. Hoe lang zijn de Vallen al een probleem?'
'Zo'n tachtig jaar, misschien, of honderd. Vallen zijn' - hij vertrok zijn gezicht - 'opvallender dan kresh, hoe angstaanjagend de wolven ook zijn. Ze vormen een grotere inbreuk op ons leven.' Liand dacht even na en zei toen: 'Als ik mijn mensen ondervraag, kan ik er misschien achter komen, wanneer ze voor het eerst aan ons zijn verschenen.' Tachtig of honderd jaar. Drie of vier generaties. Cesuren en kresh hadden ongeveer tegelijkertijd hun intrede gedaan op de Zuidvlakte. 'Wat doen de Vallen?' vroeg Linden. De mond van de jongeman vertrok opnieuw. 'Zoals ik al zei richten ze verwoestingen aan.' Het waren voor hem geen aangename herinneringen. 'Bomen en struiken verdorren meestal en gewassen op het land worden vernietigd, alsof ze met twintig ploegen tegelijk zijn omgeploegd. Het is wel gebeurd, dat wij bijna verhongerden, door het verlies van onze velden en de winters vallen ons soms zwaar, omdat we zo weinig hout kunnen vinden voor onze vuren.' Hij zuchtte.
'Het lijdt geen twijfel dat wij zonder de hulp van de Meesters niet hadden kunnen overleven.' Met een fatalistische klank in zijn stem besloot hij: 'Steen kan een Val wel doorstaan, hoewel het niet te vaak moet gebeuren. Maar elk dier of mens dat in de buurt van een Val komt, wordt opgeslokt en komt nooit meer terug.'
Linden staarde hem aan. Opgeslokt? Daadwerkelijk verslonden? God! Geen wonder dat Anele doodsbang was... Hoewel zij Liands' antwoord vreesde, vroeg zij toch: 'Hoe vaak maken jullie Vallen mee?' Hij haalde ongemakkelijk zijn schouders op, 'Wij kunnen ze niet voorspellen. Ze zijn niet constant. De tussentijd wordt doorgaans echter wel in jaren gemeten. Sommige trekken, zonder schade aan te richten, over de Vlakte. Andere verdwijnen tussen de bergen, of komen er juist uit tevoorschijn. We zien er maar zelden een in deze vallei.' Terwijl hij aan het woord was, vertrok Lindens' gezicht in een plotselinge flits van intuïtie. Het was, zeg maar, negentig jaar geleden dat het Land had kennis gemaakt met de cesuren. Covenant had haar verteld dat er in het Land ruwweg een jaar verstreek voor elke dag in haar gewone wereld. En er waren drie maanden verstreken, sinds zij een witgouden ring had teruggebracht...
Was dat mogelijk? Achter Liands' schemerige gestalte en de kale stenen muren en de duisternis leek Linden te zien hoe Rogers' moeder in haar ziekenhuisbed haar vuist tegen zichzelf ophief. Had Heer Veil Joans' geest zo compleet in beslag genomen, dat zij met wilde magie over de barrière tussen werkelijkheid had kunnen reiken? Had Joan de Vallen veroorzaakt door haar pijn tegen de zijkant van haar hoofd weg te slaan? In dat geval kon het gevaar alleen maar erger worden. Ze was nu hier en kon het Land rechtstreeks aanvallen. En Linden was er onbedoeld verantwoordelijk voor. Niets in haar ervaring had haar voorbereid op de mogelijkheid dat Joans' waanzin over zulke grote afstanden zijn macht kon laten gelden. Zelfs de Staf van Gerechtigheid - als Linden die op de een of andere manier kon vinden - zou wel eens machteloos kunnen staan tegenover zoveel slechtheid. Met trillende stem vroeg zij: 'Vallen de kresh wel eens aan, terwijl jullie door een Val worden bedreigd?'
Hoever reikte de macht van Joans' waanzin en Heer Veils' intriges? Kevins' Drek was een doeltreffende manier om de Vallen aan het zicht te onttrekken. Maskeerden de cesuren op hun beurt het gevaar van de wolven? 'Ik heb dat één keer meegemaakt,' zei Liand, 'meer niet. Maar toen ze de Val naderden, sloegen de kresh op de vlucht. De beesten, die niet snel genoeg waren, werden opgeslokt.' Zijn antwoord betekende een kleine opluchting. Het suggereerde dat Joan - of de Versmader - beperkingen had. Of dat er verschillende krachten aan het werk waren: aangestuurd door andere impulsen. Toch begreep zij het nog steeds niet. Het klonk niet als Heer Veil. Zijn honger naar verwoesting zou toch beter worden gevoed door een gecoördineerde aanval? In hun eentje konden de Meesters zo'n aanval nooit keer op keer afslaan.
Stafs' mensen waren eeuwen bezig geweest, om ervoor te zorgen, dat het Land geen andere verdedigers had. Linden had meer informatie nodig. Het ontbrak haar aan een cruciaal feit of inzicht, dat haar in staat zou stellen de bedoeling van de Versmader te doorgronden. 'Kresh en Vallen zijn dus nieuw,' mijmerde zij. 'Betrekkelijk nieuw. Zijn er nog andere veranderingen geweest? Misschien niet in jouw leven, maar in de afgelopen paar generaties? Heb je wel eens over iets ongewoons horen praten? Is er iets vreemds gebeurd?'
'Bedoel je afgezien van de val van de Uitkijk en jouw aanwezigheid?' Er klonk een lach in Liands' stem, maar de dieper wordende duisternis verborg zijn gezicht. 'Heb je het misschien over dood geboren kinderen, of tweelingen, of ongewone ziektes van de gewassen?' Toen schudde hij zijn beschaduwde hoofd. 'Nee, dat bedoel je vast niet. Er is één ding gebeurd,' zei hij op ernstiger toon, 'dat wij zonder twijfel "vreemd" zouden kunnen noemen. Ik was er zelfs bij toen het plaatsvond. Ik was nog maar een kind, maar ik kan het me nog heel goed herinneren - net als wij allemaal.'
'Vertel,' drong Linden aan. Hij wreef even over zijn armen, alsof hij dacht dat hetgeen hij ging zeggen hem kwetsbaarder zou maken voor de kou. Buiten was de dag schemerig geworden en enigszins onheilspellend: ze kon de muren van het huis tegenover haar gevangenis al bijna niet meer onderscheiden. Een grillige bries begon stof op te waaien van het zandpad tussen de huizen. 'De gebeurtenis zelf,' zei hij zacht, zich de angst herinnerend, 'was allerminst opmerkelijk. Onze mensen hadden zich aan het eind van de dag verzameld in het centrum van Nedersteen, om alles te bespreken wat er was gedaan en voorbereidingen te treffen voor het werk van de volgende dag. Zulke bijeenkomsten zijn ook goede gelegenheden voor liederen en verhalen en ontspanning. Zo slaan de bewoners van Mithil Nedersteen de handen ineen, om iedereen te helpen.' De wind trok aan de voorhang. Een groeiende spanning in de atmosfeer duidde op onweer. Anele had de muur verlaten en kwam nu op handen en knieën naar voren gekropen. Misschien wilde hij hen beter kunnen horen. Liand vervolgde zijn verhaal. 'De bijeenkomst begon op de gebruikelijke wijze en er werden zaken besproken, die voor een kind van mijn leeftijd helemaal niet interessant waren. Het werk werd besproken en er werden plannen gemaakt. Ik luisterde er niet echt naar en wachtte op de verhalen. Opeens bleek echter dat er een vreemde in ons midden was. Zijn gezicht was ons onbekend, want wij hadden hem nooit eerder gezien. Zijn kleding leek op de onze. We vonden het echter wel heel erg vreemd dat niemand van ons zijn komst had opgemerkt. Ook de Meesters zelf leken zich niet eerder van zijn aanwezigheid bewust te zijn geweest. Hij vroeg niet om onze aandacht. Hij wachtte er gewoon op. Maar al snel had iedereen alleen nog maar oog en oor voor hem. Toen begon hij te spreken.' Een plotselinge windvlaag trok de voorhang van de haak. Het leer viel omlaag en nam het laatste licht weg. Geschrokken greep Linden naar Covenants' ring. Nu kon zij alleen nog de omtrekken van Liands' gestalte zien. De vage vlek in het midden van de kamer was Anele, die koortsachtig tussen zijn tanden ademde. Bijna fluisterend, zei de Nederstener: 'De vreemdeling sprak over dingen die geen enkele betekenis voor ons hadden. Zandgorgonen. Croyel. Een schaduw op het hart van zijn soort. Meervrouwen en andere wonderlijke zaken. Wij wisten er niets op terug te zeggen. Wij begrepen het niet.
Maar toen' - Liand aarzelde alsof de herinnering hem nog steeds dwarszat - 'vertelde hij ons dat er in het hoge noorden een bijzonder machtige en kwaadaardige vloek aan zijn ketenen was ontglipt en zijn toevlucht had gezocht op de Donderberg. "De Donderberg?" informeerden wij beleefd. "Wij kennen geen plek die zo heet. Is het hier vlakbij? Is het voor ons van belang? Wij worden soms geteisterd door Vallen. Maar vanuit het noorden hebben wij alleen last van gevaarlijke hordes wolven.' Linden kreunde als de aanzwellende wind. Tussen windvlagen door, hoorde zij een vaag sissend geluid, als regen die neerviel op gloeiende stenen. Liands' mensen hadden zelfs nog nooit van de Donderberg gehoord. De grondigheid waarmee de Haruchai het verleden van het Land hadden uitgewist verbijsterde haar. Maar Liand kon haar reactie niet zien en wist niets van haar zorgen. Hij vertelde gewoon verder. 'Aanvankelijk reageerde de vreemdeling met woede. Waren wij soms blind? Waren we in de loop van de eeuwen achterlijk geworden? Hadden wij geen oog voor de boosaardige gevaren van de wereld? 'Toen kwam Staf van de Meesters echter tussenbeide. Ik weet nog precies wat hij zei. "Elohim," zei hij. "Je bent hier niet welkom."
'O, verdomme. Lindens' mond zakte open. Een Elohim? Wat deden die arrogante, Aardkrachtige wezens in het Land? In de verte zette de donder een kanonnade in. Verpletterende salvo's echoden tussen de bergen, die Mithil Nedersteen beschutten. Anele kromp ineen, alsof elk spervuur speciaal op hem was gericht. 'Deze mensen zijn onwetend, Haruchai,'' antwoordde de vreemdeling. "Jullie hebben hen beroofd van kennis. Hun ondergang is jullie schuld." Maar hij vertelde niet wat hij bedoelde.
In plaats daarvan gaf hij ons een waarschuwing. "Hoed u voor de halfhand," sprak hij met een stem, die ons de schrik om het hart deed slaan. Toen leek hij op te lossen in het niets, zoals zout oplost in water en was verdwenen, slechts de smaak van verwarring op onze tongen achterlatend.' Als zij een geluid had kunnen uitbrengen, had Linden wellicht geprotesteerd. Hoed u voor de halfhand? De woorden benauwden haar. Het was de titel die tijdens zijn eerste bezoek aan het Land aan Thomas Covenant was gegeven. Maar op zijn eigen manier was Jeremiah ook een halfhand. Ze hoorde Liand nog maar net vragen: 'Vind je dat vreemd, Linden Avery? Ken jij die "halfhand"?' De Elohim hadden Covenant nooit vertrouwd. Ze waren bang geweest voor zijn witte ring, voor de kracht, die zelfs hen kon onderwerpen, ondanks hun vloeiende transcendentie. Maar hij was dood... Wat wisten zij van haar zoon? Zij waren Elohim. Zij wisten alles wat er op Aarde gebeurde. Het zat in hun aard om alles te weten. Natuurlijk waren zij op de hoogte van Jeremiahs' situatie. Wisten zij dan ook niet exact, wat Heer Veils' bedoelingen waren?
'Wij denken er nog steeds aan,' bekende Liand, toen zij niet antwoordde, 'ook al is de vreemdeling nooit meer teruggekeerd. Om die reden spreekt mijn hart over dingen die groter zijn, dan de Meesters ons toestaan te weten.' Hoed u voor de halfhand. Zoek mij, had Covenant in haar dromen gesmeekt. Zij was ervan uitgegaan, dat haar zoon was gegijzeld, om haar ertoe te bewegen Covenants' ring af te staan. Maar de waarschuwing van de Elohim leek op een groter gevaar te duiden. Groter dan de verwoesting van de Boog van Tijd en de vernietiging van de Aarde...?
Bijgevallen door de donder besloot Liand: 'En daarom heb ik de Uitkijk beklommen, tegen het verbod van de Meesters in, ook al is dat wellicht dom en gevaarlijk geweest. Ik wil de naam van ons noodlot kennen.' Zonder iets te zien keek Linden hem aan. Erger dan Heer Veils' volledige overwinning?
'Bescherm Anele,' jammerde de oude man door het gieren van de wind. 'Macht is in aantocht. Het zal zijn hart verscheuren.'
'Linden Avery.' Liands' stem had een smekende toon. 'Vertel het me alsjeblieft. Jij begrijpt veel wat ons wordt verzwegen. Begrijp je dit noodlot? Wie is die Elohim? Wat is de "halfhand" voor wie wij moeten uitkijken?' Versterkt door de wind, sloeg de bliksem zo hard in de aarde, dat de grond onder haar voeten trilde. De wind die langs de voorhang waaide was ijzig koud. Zij kende de croyel. Het waren parasieten, die koehandel dreven om macht. Ze had hen de primitieve woestheid van de arghuleh zien samenbundelen, Kasreyn van de Wervelings' gevaarlijke magische bezweringen zien verheerlijken. Wat kon zo'n wezen met Jeremiah doen? De croyel vormden geen bedreiging voor de Elohim. Het gevaar dreigde dus voor het Land en de Aarde. Of voor haar zoon... 'Wat is er aan de hand?' Ze hoorde zichzelf de woorden niet hardop uitspreken. Ze wist alleen dat het onweer net zo hevig was geworden, als tijdens de verwoesting van Kevins' Uitkijk. 'Bescherm,' herhaalde Anele. Zijn stem beefde van angst. Opeens voerde de wind een ijselijke angstkreet met zich mee. 'We worden aangevallen!' Liand sprong ogenblikkelijk overeind. 'Kresh?' riep hij uit. 'Nu?' Hij stormde langs het gordijn en verdween tussen de huizen. Linden schoot instinctief overeind en herhaalde Liands' vraag. Wolven? Tijdens zo'n zware storm? Nee. Tenzij de Versmader hen tot de aanval had aangezet. Mithil Nedersteen zou al zijn verdedigers nodig hebben. Zelfs voor de Haruchai zou dit wel eens te veel kunnen zijn. 'Kom mee,' riep ze tegen Anele. Met haar rechterhand greep ze Covenants' ring. 'Ze hebben hulp nodig en ik Kun je hier niet achterlaten. Jij gaat mee.' Haar metgezel reageerde niet. Hij had haar niet kunnen verstaan. De wind en enorme donderslagen overstemden haar. 'Kom op,' riep ze, wanhopig wenkend in de duisternis. Toen trok ze de voorhang opzij en haastte zich de storm in. Daar bleef ze echter meteen weer staan. Ze stond in het smalle straatje tussen haar gevangenis en het dichtst bijzijnde huis. Het was verlaten, zoals alle straten verlaten waren. De Meesters hadden hun bewaking van Anele opgegeven. De kracht van de wind had hen meegesleurd. Boven haar hoofd bruisten en schuimden de wolken, zwart en grijs door elkaar, op weg naar de horizon. De woningen om haar heen waren in duisternis gehuld, zo kil als grafkelders. Stof prikte in haar ogen en waaide weer weg. Het leek alsof het ging regenen, maar het zette niet door. Opeens botste Anele vanuit de duisternis tegen haar aan. Hij wist zijn evenwicht te bewaren en kwam naast haar staan. Zijn lippen bewogen koortsachtig, maar zij kon hem niet verstaan.
Als Liands' mensen en de Haruchai al met de kresh vochten, deden ze dat zonder geluid te maken: geen gegrom, geen kreten van inspanning of pijn. Het waren dus geen wolven, of iets anders wat Linden kende. Zo'n hevig gevecht kon tussen de donderslagen door niet in stilte worden geleverd. Heel Nedersteen had zijn stem verloren. Het leek wel alsof zij en Anele de enige overlevenden waren... De volgende donderslag bracht nog steeds geen bliksem met zich mee. Die had ze sinds het begin van de storm helemaal nog niet gezien. In plaats daarvan leek de donkere hemel zich samen te ballen tot een knoop van volmaakte en ondoordringbare zwartheid: gedistilleerd obsidiaan of ebbenhout. Zelfs haar afgestompte zintuigen voelden de concentratie en de kracht, als een schreeuw van verwoesting. Terwijl ze er vol ontzetting naar stond te kijken, stortte het omlaag. Op de plek waar de kracht insloeg, spoten zand en grote stukken steen uit de grond tevoorschijn, teveel steen. Het duurde even voordat tot haar doordrong dat een van de woningen met een enorme klap was veranderd in een berg puin en gruis. Achter deze storm zat geen natuurkracht. Het was het werk van de Versmader. Niets in Mithil Nedersteen was ertegen opgewassen. Behalve wilde magie... Ze wilde verder lopen. Eén tel later bleef ze weer staan. Als Heer Veil deze storm veroorzaakte, wat hoopte hij er dan mee te bereiken? Zinloze verwoesting? Mensen van het dak boven hun hoofd beroven en verdriet doen? Hij was dol op zulke dingen. Maar hij stond haar nog levendig voor de geest. Hij verhulde het ene doel altijd met het andere. Hij zou niet tevreden zijn met de verwoesting van Mithil Nedersteen. Hij wilde meer... Wat zou er gebeuren als zij zich tot een krachtmeting liet verleiden van wit vuur tegen zwarte verwoesting? Ze wist niet eens hoe Covenants' ring werkte. Als ze daarachter kon komen, kon ze de storm misschien laten ophouden en een aantal van Liands' mensen redden. Het kon ook zijn, dat de woest voortdrijvende wolken te machtig voor haar waren. Dan zou ze misschien moeten rennen voor haar leven. Of nog erger, de controle helemaal kwijtraken... Verder bestond er natuurlijk de kans dat zij met de beste wil van de wereld geen wilde magie kon oproepen. En als zij zich niet kon verdedigen, kon de storm haar het leven kosten. Dan zou Jeremiahs' laatste sprankje hoop vervlogen zijn. Zodra het gevaar geweken was, zouden de Meesters Anele in elk geval weer gevangen zetten. Dan zou haar kans om te ontsnappen - misschien wel de enige kans die ze zou krijgen - verkeken zijn. Dat zou de Versmader natuurlijk goed uitkomen. Nee, zei ze tegen zichzelf. Nee. Dat zou ze niet doen. In elk geval niet zolang ze nog kon ademhalen en denken... Doe iets wat zij niet verwachten. ...en vlucht. Als deze storm het op haar had gemunt, zou hij haar misschien wel volgen. Dat zou in elk geval een paar Nedersteners het leven redden. En misschien zou het voorkomen, dat Stafs' mensen haar achterna kwamen. Ze draaide zich om en greep Anele bij de schouder van zijn gerafelde tuniek. In plaats van tegen de wind in te schreeuwen, duwde ze hem voor zich uit, weg van het kolkende middelpunt van de duisternis. Hij gehoorzaamde, alsof zij hem met een prikstok een por tussen zijn ribben had gegeven, alsof hij niet werd gehinderd door zijn blindheid. Samen renden ze zo hard ze konden tussen de huizen door, Nedersteen uit: weg van de donder en de Meesters en het land dat zij kende.

6
Geleid door de Versmader.

Het Zuiden: Linden bad dat zij en Anele naar het zuiden renden, dieper de vallei in. Die duistere storm was immers uit het noorden gekomen? - uit de richting van de vloek, die zijn toevlucht had gevonden op de Donderberg? Als dat zo was, moest zij dus in zuidelijke richting vluchten, naar de plek waar de bergen oprezen als enorme versperringen. Weg van de Meesters en onheilspellende donder en Jeremiah. Iets wat zij niet verwachten. Weg van het laatste beetje hoop, dat zij mensen zou vinden, die haar wilden helpen.
Dromen zijn valstrikken.
Rennend, nauwelijks in staat een hand voor ogen te zien, baanden zij en de oude man zich een weg tussen de huizen door, weg uit Mithil Nedersteen. Zonder om uitleg te vragen bleef Anele dicht bij haar. Kennelijk was vluchten iets wat hij in elk stadium van zijn waanzin begreep, daar hoefde hij niet voor te kunnen zien. Toen zij open terrein bereikten liep hij zelfs voor haar uit. Geleid door een instinct, dat haar voorstellingsvermogen te boven ging, leken zijn voeten uit eigen beweging een pad te vinden en te volgen, ondanks de dichte bewolking en de donder die hen leek te achtervolgen. Dat wilde ze niet. Straks zouden de Haruchai de achtervolging inzetten. Zij waren te moedig en te zeer vertrouwd met macht, om te sterven in de duisternis, die het dorp bedreigde. Bovendien beschikten zij over paarden. Elk pad zou de Meesters snel op hun spoor zetten. In de hoop dat zij de juiste richting had gekozen en wist waar zij was, hijgde Linden tegen Aneles' rug: 'Niet die kant op! Naar de rivier!' Liands' dorp lag op de oostelijke oever van de Mithil. Als zij en Anele naar het zuiden gingen, konden zij door hier rechtsaf te slaan bij de rivier komen. Misschien konden ze de Haruchai op een dwaalspoor brengen door de rivier over te steken - of haar loop te volgen. Of door zich mee te laten drijven op de stroom, zoals zij en Covenant samen met Sunder hadden gedaan tijdens een periode van hevige regenval. Zou Staf dat doorhebben? Misschien. Hij zou er in elk geval serieus rekening mee houden. Als ze Mithil Nedersteen via de rivier kon passeren, in de richting van de Zuidvlakte, zouden ze haar niet meer zo gemakkelijk vinden. En als ze zich lang genoeg liet meevoeren door de Mithil, zou de rivier haar naar de zuidgrens van Andelain brengen. Daar kon ze misschien de raad en de hulp van de Doden inroepen... Het was ook mogelijk dat die schimmen de Heuvels niet langer bevolkten. De Meesters wisten dat waarschijnlijk wel. Maar ze wisten ook dat zij het niet wist. Zouden ze misschien denken dat zij in die richting zou vluchten? Bang dat zij hem in het onheilspellende half duister kwijt zou raken, rende Linden achter Anele aan, die het pad al had verlaten. Ondanks zijn waanzin had hij haar dus blijkbaar toch begrepen. En kennelijk geloofde hij, net als zij, dat zij naar het zuiden vluchtten. Ze kon haar voeten bijna niet zien, maar haar laarzen vonden een gemakkelijke ondergrond op het veerkrachtige gras. Even later leek de bodem iets af te lopen, misschien wel in de richting van de rivier. Toch begreep zij al snel dat haar poging om te ontsnappen gedoemd was te mislukken. Ze was niet sterk genoeg om zover te rennen. Ze kreeg nu al bijna geen lucht meer. De dichte bewolking vulde haar blik als de ochtendschemering en schitterde als lichtringen voor haar ogen: de duisternis drong in haar ogen, alsof haar leven en bloed eruit wegebden. Keer op keer verloor ze haar evenwicht en viel bijna en anders bracht de harde wind haar wel uit haar ritme. Ze had teveel te verduren gehad en te weinig tijd om bij te komen. Haar lichaam had dagen nodig om te genezen, in plaats van uren. En ze had zich niet voorbereid - Ze had de afgelopen tien jaar weinig gedaan om de kracht en het uithoudingsvermogen te behouden, die zij tijdens haar reizen met Thomas Covenant had ontwikkeld. Als de Versmader hier en nu voor haar was verschenen - en als ze een keer diep had kunnen ademhalen - zou ze zonder enige aarzeling met alles, wat zij in zich had, de strijd met hem hebben aangebonden. Maar te voet en rennend aan de Haruchai ontsnappen was iets, waartoe ze eenvoudigweg niet in staat was.
Intussen rende Anele voor haar uit, alsof hij al zijn vermoeidheid en het laatste restje van zijn sterfelijkheid had achtergelaten in de gevangenis van de Meesters. Opgezweept door Aardkracht, of door angst en gehard door jaren van ontberingen, liep hij haar er met gemak uit. Hij begon al uit het zicht te verdwijnen, vluchtig als een geest in de nevelen. Nog even en ze zou hem helemaal uit het oog verliezen. Ze meende hem te horen grinniken tijdens het rennen, overlopend van waanzinnige vrolijkheid. Ze had hem wel willen vragen het wat rustiger aan te doen, ware het niet, dat ze niets anders meer kon dan hijgen. Opeens zag ze hem een ogenblik lang heel duidelijk voor zich, verlicht door een enkele zonnestraal boven haar hoofd. De uiterste grens van de storm...? Zichzelf dwingend om door te zetten, strompelde ze achter hem aan. Nog een zonnestraal: een stukje heuvel dat zachtjes omlaag glooide. De lijkwade van de eigenaardige storm wikkelde zich los van haar ledematen en zij rende een oogverblindend licht en een heldere dag binnen. Uitgeput liet zij zich op handen en knieën vallen, hijgend, terwijl het gras onder haar leek te wuiven en de milde bries haar omver leek te blazen. Een ogenblik lang hoorde zij niets anders dan haar raspende ademhaling en het onregelmatige bonken van haar hart. Om haar heen leken de heuvels zo stil als een graf, door het passeren van de storm, ontdaan van vogels en alle leven. Ze wilde haar hoofd optillen om Anele te zoeken, maar de spieren in haar nek en schouders weigerden haar te gehoorzamen. Misschien was hij wel verder gerend en zou hij blijven rennen, totdat hij haar voorgoed achter zich had gelaten. Even later hoorde zij echter iets naderen over het gras en verscheen er een paar oude voeten, eeltig en bloot, in haar gezichtsveld. Anele was teruggekomen om haar te zoeken. Hij grinnikte, in korte uitbarstingen, als een man, die bijna stikt van de pret. Linden probeerde zijn naam te zeggen, maar ze had er geen lucht voor. Hoe ver was ze gekomen met haar zwakke ontsnappingspoging? Honderd meter? Tweehonderd? De Meesters zouden haar snel weer te pakken hebben, wanneer de aanval op Mithil Nedersteen achter de rug was. 'Waardeloos,' kakelde Anele met Heer Veils' stem. Absoluut verachtelijk. Je stelt me teleur, Linden Avery. Ik zou het heerlijk vinden je zo voor mij te zien kruipen, maar ik heb het nog niet verdiend, dat jij je voor mij ter aarde werpt. Als je die mislukte mankepoot niet had bevrijd, zouden mijn dienaren de Haruchai je hebben geholpen. Zij zouden je valse hoop hebben gevoed. Nu zullen ze je opjagen en opnieuw gevangen zetten. Daar ben ik niet blij mee.' Ze mocht dan geen uithoudingsvermogen hebben, maar verontwaardiging kon ze nog steeds voelen. Ze sprong onmiddellijk overeind en greep met woede in haar blik naar Covenants' ring. Anele kromp onwillekeurig in elkaar. Zijn blinde ogen huilden van angst en ellende, terwijl zijn mond de bittere lach van de Versmader liet horen. 'Verdomme, Veil!' hijgde ze tussen haar tanden. 'Laat hem met rust. Als je op zoek bent naar een slachtoffer, neem mij dan. Als je durft.'
'En als ik dat niet doe?' wierp Heer Veil tegen. 'Als ik er nu eens liever voor kies je te bespotten met de kwelling van die kreupele? Wat dan? Dom wijf! Scheur je dan speciaal om mij een plezier te doen, het leven van deze misplaatste botten?' Linden hunkerde naar kracht, naar de bevestiging van wit vuur. Wilde magie zou haar afwijzing kracht hebben bijgezet. Als Covenants' ring niet inert in haar hand had gelegen, had ze het misschien zelfs tegen de Versmader kunnen opnemen. Maar zij was Covenant niet. Zijn macht was niet de hare. Haar woede was echter genoeg voor haar. Misschien niet met vuur, maar dan toch met toorn en vastberadenheid, ging zij de confrontatie met Aneles' kwelling aan. 'Heb je het een beetje naar je zin, klootzak?' viel ze naar hem uit. 'Geniet er maar van, zolang het nog kan. Vroeg of laat krijg ik mijn gezondheidsbesef weer terug.' Op de een of andere manier. 'En zodra dat gebeurt, laat je Anele met rust. Dat garandeer ik je. Want als je dat niet doet, krijg je met mij te maken.' Haar waarnemingsvermogen had haar meer dan eens in staat gesteld, bezit te nemen van Covenant. 'Dan trek ik je met mijn blote handen uit hem.' Voor zijn wreedheid ten opzichte van Anele, maar ook voor wat hij Jeremiah aandeed. De oude man deinsde angstig achteruit. De geest in hem gniffelde vals.
'Denk je?' antwoordde hij. 'Dat zou mij bijzonder veel genoegen doen. Ik zou veel bevrediging vinden in zo'n strijd. En dit achterlijke lege vat, dat zo koppig vasthoudt aan het leven, terwijl hij al jaren geleden had moeten creperen' - nu lachte Heer Veil voluit - 'tja, dat zou dan eindelijk bezwijken.' Dat hoeft helemaal niet, verzekerde Linden hem zwijgend. Je hebt geen idee waartoe ik in staat ben. Zoals de zaken er nu echter voor stonden, vormde zij geen echte bedreiging. Dat wist ze. Hoewel Aneles' situatie haar zeer aan het hart ging, had ze er niets aan zichzelf uit te putten met woede. Ze ontspande zich en liet de ring los. 'Waar dient dit dan allemaal voor?', vroeg ze verbitterd. 'Vind je het zo grappig om de spot met ons te drijven, dat je het gewoon niet kunt laten? Allemachtig, je kunt pas ontsnappen wanneer je de hele Aarde hebt verwoest. Heb je echt niks beters te doen?' Kom op, Veil. Laat iets los, wat ik kan gebruiken. Vertel me wat je hebt gedaan. 'Op dit moment?' vroeg de Versmader opgewekt. 'Reken maar. Jij moet herstellen, omdat je me anders niet naar behoren kunt dienen. Ik ben van plan je te helpen.' Opeens draaide haar metgezel zich om en wenkte haar hem te volgen. 'Kom, vrouw. Aanvaard onze hulp. Wij zullen je naar wondleem leiden.' Voor het eerst sinds zij was opgestaan, keek Linden langs hem heen en zag aan de voet van de helling, op hooguit een steenworp afstand, de Mithil Rivier liggen, glinsterend in de zon. Daarachter reikten de bergen, zo scherp als tanden, dreigend naar de hemel. Rechts van haar liepen ze in de richting van de vlakte, maar in het zuiden vormden ze een ruige muur, aan de ingang van de vallei. Achter haar, gedeeltelijk verscholen door de ligging van het terrein, woedde boven Mithil Nedersteen nog steeds de storm. Afgezien van een enkele donderslag, waren de enige geluiden die zij hoorde het geruis van de rivier tussen haar oevers, fluisterend van ijzige koude en verre zeeën en haar eigen zwoegende ademhaling. Ze had wel eens van 'wondleem' gehoord, maar ze wist niet meer wat het was, of wie haar erover had verteld. Ondanks de storm hing er een zweem van kou in de lucht, die duidde op sneeuw en ijs in de afgelegen bergen. Het briesje op haar gloeiende wangen ademde voorjaar en de stroming van de Mithil was turbulent, zwaar van het smeltwater. Zodra de aanval op Mithil Nedersteen was afgelopen, zouden de Haruchai de achtervolging inzetten. Toen hij zag dat zij zich nog niet had verroerd, begon Anele driftiger te wenken. 'Je moet beter worden,' verzekerde Heer Veil haar. Anders zullen die zelf verminkende Meesters je weer even vrolijk gevangen nemen en ditmaal zullen ze je niet meer laten ontsnappen. Ze zullen je vasthouden, totdat ik mij gedwongen zal voelen je te helpen. Bovendien,' voegde hij eraan toe, alsof hij tegen een half seniel iemand sprak en daar schoon genoeg van had, 'zal je zonder wondleem je waarnemingsvermogen niet terugkrijgen en dat heb je nodig, om mij van dienst te kunnen zijn. Kom nu maar mee. Ik vind er niets aan, als je zo zielig loopt te doen. Wees gerust, deze waardeloze oude man wil je absoluut geen kwaad doen.' Het zweet op Lindens' voorhoofd begon op te drogen. Wondleem? Ze kon geen meter meer rennen: vluchten was niet langer een optie. Maar ze kon denken en onderzoeken en haar mannetje staan. Ik ga je helpen. Ze geloofde hem geen moment, ze kon zelfs amper geloven, dat Heer Veil zulke woorden had uitgesproken. Toch gaf zijn bizarre aanbod haar een kans, die ze niet van plan was te laten lopen. Met geveinsde stoutmoedigheid antwoordde zij: 'En waarom zou ik doen wat jij zegt? Omdat ik gek ben geworden? Ben ik opeens dom? Shit, Veil, je krijgt al veel te lang overal je zin in. Je begint een beetje blasé te worden.'
'Stomme idioot!' spotte de Versmader. Aneles' melkwitte ogen rolden wanhopig in hun kassen. 'Denk je soms dat de Haruchai de achtervolging niet zullen inzetten?
Heb je soms de illusie dat zij je nu opeens vriendschap en hulp zullen bieden?' Linden antwoordde met een waarschuwende lach. 'Natuurlijk niet, maar ik ken jou, Veil. Ik weet heel goed dat ik niets moet geloven van wat jij zegt.'
'Nonsens!' beet hij haar toe. 'Jij hebt nooit voldoende wijsheid of waarnemingsvermogen gehad, om mijn plannen te kunnen begrijpen. Je verzet dient geen enkel doel. Het voedt slechts mijn minachting. Kijk maar uit met je arrogante houding.'
'Overtuig me maar,' wierp ze prompt tegen. 'Geef me een reden om naar je te luisteren.' Anele kromp ineen, alsof ze hem met vuur had gedreigd. Tranen schitterden op zijn verweerde wangen. Hij schudde zijn hoofd, alsof hij niet wilde spreken. Maar de Versmader beheerste hem en hij kon niet zwijgen. 'Ik heb je verteld,' antwoordde Heer Veil, 'dat de Haruchai mijn dienaren zijn, zij het onvrijwillig. Dat is de realiteit. Wat ook realiteit is, is dat ze jou gevangen zullen nemen.
Of je er nu aan meewerkt of niet, mijn plannen zullen worden verwezenlijkt. Er zijn krachten in beweging gezet, die de Boog van Tijd zullen vernietigen en een einde zullen maken aan de Aarde en alles wat ik verafschuw. Als jij echter gevangen zit, zullen bepaalde aspecten van wat er vervolgens zal gebeuren, verborgen blijven voor mijn blik. In dat geval zal ik me er niet van kunnen verzekeren, dat mijn Vijand niet opnieuw een manier zal vinden, om mij in de val te laten lopen. Maar als jij vrij bent en in staat aan mijn verlangens te voldoen, is mijn verlossing verzekerd. Daar zullen jouw pogingen, mij tegen te werken, voor zorgen. De Boog zal in stukken worden gescheurd en ik zal mijn rechtmatige plaats in de eeuwige Hemel innemen. Mijn Vijand zal mij niet tegen kunnen houden.' Sluw voegde de smerige stem eraan toe: 'Er is meer, maar over mijn diepere bedoelingen zal ik het nu niet hebben.' Toen zei de Versmader op bruuske toon: 'Het moet derhalve duidelijk zijn, dat ik jouw gevangenneming niet wenselijk acht. En het zal eveneens duidelijk zijn, dat je de Haruchai niet zult kunnen ontlopen, als je niet je volledige kracht terugkrijgt. Wat je nodig hebt is wondleem. De Haruchai hebben ervoor gezorgd dat er geen tradities resteren, waaraan jij iets zou kunnen hebben. Het enige wat helpt is Aardkracht.' Vol ongeloof en als aan de grond genageld van afgrijzen, staarde Linden hem aan. Krachten zijn in beweging gezet - Maar zij wist zich te verbijten. Met opeengeklemde kaken siste zij: 'Houd daarmee op. Doe toch niet zo idioot geheimzinnig. Dat is kinderachtig. Bovendien verdoe je je tijd ermee. Vertel me nu maar gewoon wat je hebt gedaan.' Aneles' mond vertrok, maar zijn gevangen ziel maakte geen enkel geluid. 'Gedaan?' grinnikte de Versmader. 'Ik?' Zijn plezier verwrong Aneles' smalle gezicht. 'Helemaal niets. Afgezien van het meenemen van die wezenloze zoon van je, heb ik alleen hier en daar wat goede raad ingefluisterd en de gebeurtenissen afgewacht.
De cesuren zijn niet van mijn hand. En met jouw blindheid heb ik ook niets te maken gehad, want Kevins' Drek is ook niet van mij. Als je bang bent voor wat er is gedaan, Kun je beter aan de Elohim denken en wanhopen. Zij dienen mij zonder het zelf te weten en in complete arrogantie, net als de Haruchai.' Linden mompelde een verwensing. 'En verwacht je nu van mij dat ik dat geloof? Dus jij hebt die storm niet gezonden?'
Aneles' hand schoot naar zijn hoofd en begon aan zijn piekerige haar te rukken. 'Je moest je schamen, vrouw. Moge de goden je straffen! Je onderschat mijn vijandschap. Die erbarmelijke aanval komt mij goed uit, maar hij is veel te grof, echt veel te grof. Ik zou me niet verwaardigen, ook maar één vinger uit te steken, voor zo'n weinig subtiele manoeuvre.' Niet? Plotseling onzeker, hield Linden haar mond. Wat dit betreft geloofde zij haar tegenstander. Heer Veil was er de man niet naar om de lof voor zijn daden te weigeren. Daarvoor genoot hij te zeer van zijn slechtheid. Maar als hij die storm niet had gezonden...
Ze was zwak, veel te zwak. Ze kon zich niet beroepen op kracht, die ze niet langer bezat. Wie had het dan wel gedaan? Hoeveel vijanden had Mithil Nedersteen?
Anele bleef nog even staan kronkelen, alsof zijn ingewanden uit zijn lijf werden gerukt. Toen draaide hij zich om en rende naar de Mithil. Terwijl hij rende, riep Heer Veil achterom: 'Weiger mij en je bent ten dode opgeschreven! Dat je gevangen genomen zult worden staat vast! Dan zal je machteloos staan, terwijl ik nog steeds je zoon in handen heb!' Ze had niet aan haar angsten willen toegeven, nu kon ze ze echter niet langer bedwingen. Ze had maar zo weinig macht en had al zoveel tijd verloren. De rivier zou wel eens haar enige kans kunnen zijn, om aan de Meesters te ontkomen. Met stijve gewrichten liet zij zich door de helling naar beneden voeren, Anele achterna. Een eind voor haar uit, lag de oude man op zijn buik aan de waterkant. Zijn hoofd stak tussen het gras uit en het leek net, alsof hij zijn verloren geest aan het zoeken was tussen de golfjes en rimpelingen van de rivier. Van waar zij zich bevond, leek het water vlak voor zijn gezicht langs te stromen. De ene voet moeizaam voor de andere zettend, overbrugde zij de afstand, die hen van elkaar scheidde. 'Wat nu, Veil?' hijgde ze. 'Kun je soms de toekomst voorspellen door in rivierbeddingen te turen?'
'Meer dan jij weet, dwaas,' antwoordde de Versmader. 'Het lot van de meeste mensen is in steen gehouwen, maar het jouwe is in water geschreven.' Toen stak hij zijn arm uit en wees omlaag. 'Daar,' zei hij, 'precies zoals ik je had beloofd.' Zijn vrolijkheid had een ondertoon van onrust of weerzin. 'Wondleem.' O, shit. Lindens' laatste verzet ebde weg en zij liet zich op haar knieën zakken. Dus dat was wondleem? Ze voelde zich wegzakken in een vermoeide verslagenheid. Wat moest ze nu? De Versmader vertrouwen? Aneles' ellende was verschrikkelijk om aan te zien. Hij moest worden genezen van zijn kwetsbaarheid, bevrijd van zijn waanzin. Dat was belangrijker dan alles, wat hij verder nodig had in het leven, misschien wel belangrijker dan het leven zelf. Dat zou echter nooit gebeuren, wanneer de Haruchai hem gevangen hielden en zij blind bleef. Zij had beloofd hem te beschermen. En hij was haar enige schakel met haar zoon. De oude man werd bezeten door Heer Veil, die ook Jeremiah in zijn macht had. Wanneer de Versmader haar via Anele bespotte, legde hij automatisch een verbinding, hoe ragfijn dan ook, tussen haar en haar zoon. Als zij kon zien, kon ze Jeremiah wellicht bereiken... Misschien was Anele wel de enige schakel die zij ooit zou hebben. Onder haar vervulde de Mithil de lucht met gefluister over ontsnapping. Haar zwijgende gehijg leek haar metgezel zenuwachtig te maken. Zijn gezicht vertrok van afkeer, toen hij opnieuw omlaag wees. 'Daar!' Zijn witte ogen schitterden van doodsangst. 'Ben jij soms ook gek? Dat is wondleem, geloof me.' Je hebt het nodig om te genezen. Half gehypnotiseerd door zijn intensiteit, keek Linden in het water, maar ze zag niets wat zijn dringende klank rechtvaardigde. Zich van niets en niemand iets aantrekkend, stroomde de rivier op minder dan een armlengte onder de met gras begroeide oever. De plek die Anele aanwees, een inhammetje tussen gladde stenen in het kabbelende water aan de kant, was een driehoek van fijn zand. Zij zag geen enkel verschil met ander zand in de buurt, tussen soortgelijke stenen. Het gemurmel van het water vulde haar hoofd.
'Daar!' herhaalde Heer Veil, maar het kon ook zijn dat het een smeekbede van Anele was. 'Deze seniele mankepoot staat stijf van de Aardkracht, waaraan ik een bloedhekel heb. Ik weet zeker dat hij zich niet vergist.' Hij had haar verteld dat het wondleem haar gezondheidsbesef zou herstellen. Zonder dat waarnemingsvermogen zou ze misschien nooit te weten komen, hoe ze Covenants' ring moest gebruiken. Het was haar enige hoop... De Versmader hunkerde naar verwoesting en verlossing. Als wondleem haar werkelijk kon genezen, kon haar tegenstander er iets mee winnen, door het haar aan te bieden: iets gevaarlijks en dodelijks. Maar misschien won zij er ook iets mee. Misschien kon zij zijn plannen tegen hem gebruiken. Doe iets wat zij niet verwachten. Haar adem inhoudend, om het gebonk van haar hart te verdringen, stak Linden, alsof zij plotseling een besluit had genomen, haar arm over de rand van de waterkant. Ze raakte met haar handpalm het driehoekje vochtig zand aan - en voelde niets. Anele had zijn ogen dichtgeknepen. Zijn hoofd ging woest op en neer, als in een soort waanzinnige instemming. Langzaam duwde zij haar vingers in het zand en schepte een handvol op. Even voelde zij alleen vochtige koelte op haar huid. Haar metgezel rolde zich op zijn rug en sloeg zijn knokige handen voor zijn gezicht. Hij maakte jammerende geluidjes, die zij niet kon verstaan. Toen zag Linden een flauwe schittering in het zand. Ze deinsde bijna terug van verbazing, toen kleine lichtkristallen haar handpalm begonnen te prikkelen. De zon leek de gouden fonkelingen te weerkaatsen, die ronddwarrelden als opspringende vonken, of de minuscule weerspiegelingen van Lichtschimmen. Terwijl zij zo in het rond wervelden, verspreidden zij een tintelend gevoel in haar hand. Stukjes en beetjes vitaliteit drongen in haar vingers en handpalm en trokken toen via haar onderarm naar haar elleboog en schouder. Onwillekeurig, zich nauwelijks bewust van wat zij deed, bracht zij het zand dichter bij haar gezicht, zodat zij het beter kon bekijken. Een glans van vernieuwing bloeide op in haar borst en verjaagde vermoeidheid en uitputting, alsof ze die nooit had gevoeld. Al snel overstelpte de indringende aanraking van Aardkracht, toverachtig en onnoembaar, haar zintuigen en verhief haar naar een wereld van waarneming, die zo helder was als kristal en zo kleurrijk als de taal van de zon. Van haar hand tot haar arm, van haar schouder tot haar ribben en dijen, verdwenen haar blauwe plekken en kneuzingen, alsof ze van het ene moment op het andere waren weggezegend. Haar schaafwonden trokken weg. Voelbaar gestreeld, herwonnen haar uitgerekte spieren en gewrichtsbanden hun kracht en elasticiteit, hun onstuimigheid. De zware inspanningen van haar vlucht gleden van haar af, alsof haar lichaam ze al was vergeten. In een golf van transformatie voelde zij zich verheven naar gezondheid. Dat was wondleem, daar in de palm van haar hand. Die tinctuur van pure gezondheid, was door het stromen van de rivier vermengd met de simpele substantie van het zand: een subtiel en transcendent voorbeeld van het wezenlijke mysterie van het Land. Het kwam niet in grote hoeveelheden voor, o nee, dat zeker niet: het grootste deel van het zand en de aarde aan beide zijden van de Mithil vertoonde er geen spoor van. Maar ze kon het nu moeiteloos hier en daar waarnemen, in kleine kronkels en spiralen tussen de stenen, alsof het haar met luide stem toeriep. De rivier zelf riep, kronkelend en murmelend in haar bedding, haar naam. Het water zong haar toe over gekoesterde groei en verre reizen, van leven dat zich vernieuwt na een lange slaap. In de heldere klanken van de stroming, hoorde zij de muziek van winterse stormen tussen de bergtoppen, de hunkerende akkoorden van een eeuwig verlangen naar de zee. Overal waar het haar lichaam raakte, drukte het gras, waarop zij lag, zijn groene en uitbottende rijkdom tegen haar aan. Het sprak van gezondheid, die door ragfijne, slimme wortels uit de beperkte vruchtbaarheid van het zand en leem werd gewonnen, dat als een dunne laag op het onderliggende gesteente lag: grond die nog maar heel recent was ontstaan uit graniet, obsidiaan en schist en nu de rijke voedingsbodem vormde van de Centrale Vlakte en de Andelain Heuvels.
En onder het gras en de aarde en het eerste rotsgesteente, voelde zij het levende geraamte van de hellingen en bergkammen: onverzettelijk gesteente, dat geheimen koesterde, die tegelijkertijd geduldig en ongrijpbaar waren, tastbaar genoeg om te kunnen proeven, maar te overweldigend en traag, om te horen. Langzaam maar zeker verloor het wondleem in haar hand aan kracht en glans. Het had haar echter wel weer op de been gekregen, het had haar nieuwe moed geschonken. Met tranen van blijdschap in haar ogen keek zij naar de frisse ochtend, de stralende zon. Overal om haar heen vulde de geur van een nieuw seizoen de lucht met mogelijkheden. Het was middag en vanaf haar hoge plek aan de hemel, nam de zon met haar warmte de laatste restjes pijn en vermoeidheid weg. En zo was er maar een handjevol zand en wondleem en Aardkracht voor nodig, om haar de glorie van het Land terug te geven. Ze voelde zich waarlijk herboren. Om redenen, die zij met geen mogelijkheid kon bevatten, had Heer Veil haar hier naartoe geleid, zodat zij haar blindheid en machteloosheid kon afwerpen. Ten slotte richtte zij haar vernieuwde waarnemingsvermogen op haar metgezel. Hij lag nog steeds met zijn handen voor zijn ogen op zijn rug. Ze hoefde nu echter zijn gezicht niet te zien en zijn stem niet te horen, om zijn waanzin te kunnen waarnemen. Zijn houding en zijn huid, zijn ademhaling en de stand van zijn botten maakten het haar duidelijk. Ze wist zonder enige twijfel dat zijn geest was gebroken door meer verlies, dan hij kon verdragen. En zij wist ook, hoewel die wetenschap haar verbaasde, dat de Versmader geen rol had gespeeld in Aneles' krankzinnigheid. Aneles' verwarde geest verleende gemakkelijk toegang aan Heer Veil en gaf de Versmader de kans om via hem te spreken. En toch had de vijand van het Land die waanzin niet veroorzaakt. Aneles' toestand deed haar veel verdriet. Hij moest beter worden, dat moest. Hij had al veel te lang moeten lijden. En nu had zij opeens de middelen om hem te helpen. 'Anele,' vroeg zij zacht, 'kun je me horen?' Hij gaf geen antwoord. Hij drukte zijn handen stijf voor zijn ogen. Heer Veil had hem nog steeds in zijn macht, dat kon ze zien. De Versmader had zich echter teruggetrokken van de oppervlakte, van de totale overheersing en had de oude man overgelaten aan de genade van zijn angsten. Linden aarzelde geen moment. Haar gezondheidsbesef leek haar te bevrijden. Twee snelle stappen langs de waterkant brachten haar naar een andere werveling van fijne schitteringen in het zand. Ze hurkte neer en stak haar hand omlaag, om het uitgewerkte wondleem van haar hand te spoelen en een nieuw handjevol op te scheppen. Een vreugdevol vuur zong in haar vingers, toen zij naar Anele toeliep en naast zijn hoofd neerknielde. Anele,' zei ze nogmaals, 'als je me kunt horen,' als Heer Veil hem toestond haar te horen, 'ik heb hier nog wat wondleem. Dat ga ik nu op je voorhoofd smeren. Als het goed is, zal het je genezen,' Ze wist niet zeker, of zelfs deze kracht in staat was, zijn geest weer aan elkaar te breien. Maar ze twijfelde er niet aan, dat het hem goed zou doen. Het zou in elk geval de schade beperken, die jaren van vluchten en doodsangst zijn oude lichaam hadden aangedaan. Anele trok meteen zijn handen weg. In zijn niets ziende ogen glinsterde doodsangst. Zijn mond trachtte een kreet te vormen: Nee! Linden aarzelde echter niet. Zij verwachtte niet anders dan dat het vooruitzicht van de heling hem angst zou aanjagen. Het feit dat hij zijn eigen waanzin had gecreëerd, had dwingende redenen gehad en voordat hij weer bij zijn volle verstand was, kon hij niet weten of er nog steeds een noodzaak was voor zijn krankzinnigheid. Zonder acht te slaan op zijn angst, draaide zij haar hand om en smeerde wondleem op zijn voorhoofd. De aanwezigheid van de Versmader verdween onmiddellijk, vluchtend als voor de aanraking van de dood - en Anele werd overvallen door stuiptrekkingen. Voordat Linden kon ingrijpen, verstijfde zijn hele lichaam. Bloed spoot uit zijn stukgebeten tong. Zijn ogen rolden omhoog in hun kassen en puilden uit, alsof ze op het punt stonden te barsten. Uit zijn huid kwam een bijtend zweet, dat naar gal stonk. Anele! Te laat zag zij wat ze had gedaan. Het wondleem was te krachtig voor hem. Hij had al heel veel Aardkracht, zijn lichaam kon niet meer bevatten. Het zou het merg uit zijn botten schroeien. In een poging het wondleem van zijn voorhoofd te verwijderen, veegde zij wanhopig over zijn voorhoofd, maar zijn eerdere leed had hem al ver buiten haar bereik gevoerd. Een doodskreet ontsnapte aan zijn keel: in een explosie van energie sprong hij overeind. Met wild zwaaiende ledematen stortte hij zich van de waterkant in de dieptes van de Mithil. En de stroming voerde hem mee. Hij deed geen poging om te zwemmen. In plaats daarvan plensde hij water tegen zijn voorhoofd, terwijl hij langzaam wegzonk. Christus!
Linden sprong op en rende hem langs de oever achterna. Een eindje verder kwam hij boven water, nog steeds spartelend en zinkend. Nog drie, vier stappen. Dan zou ze hem achterna duiken. Maar ze had geen schijn van kans om hem te redden. Toen zij aanstalten maakte om te springen, kwam er opeens een eind touw uit de lucht vallen, dat ergens van de helling boven haar naar beneden was geworpen. Het plonsde binnen Aneles' handbereik in het water. Hij stak er instinctief zijn armen naar uit, greep het en klemde zich er wanhopig aan vast, terwijl het hem tegen de stroming in naar de waterkant trok. Linden kwam wankelend tot stilstand. Toen zag ze Liand. Ze was zo druk met Anele bezig geweest, dat ze hem niet had zien aankomen. Hij was ongemerkt de heuvel af komen rijden op een robuuste mustang en had Anele sneller te hulp kunnen komen dan zij. Terwijl Anele naar de kant worstelde, hield hij het touw nog even vanaf zijn paard vast. Toen de oude man echter vaste grond onder de voeten kreeg, steeg Liand af. Terwijl hij intussen het touw strak hield, rende hij de helling af, om Anele te helpen uit de Mithil te klauteren. Even later stond Anele op het gras, druipend en nog steeds niet genezen. Er stroomde bloed uit zijn mond: het wondleem was van zijn voorhoofd verdwenen. Terwijl Linden hem aankeek, liet Heer Veil een valse lach horen. Toen zakte de oude man in elkaar, hoestend, alsof hij zijn longen had gevuld met water.

7
Samen op de Vlucht

Linden stond aan de oever van de rivier, als aan de grond genageld van schrik. Vlak voor haar kroop Anele door het gras. Ze zag hem zo duidelijk, alsof zijn beeltenis was geëtst in zonnevuur. Het water stroomde als tranen over het gebarsten landschap van zijn gezicht: hij hoestte, alsof hij te veel bloed had ingeslikt. Wondleem had haar de schoonheid van het Land teruggegeven. Het stond buiten kijf dat hij barstte van de Aardkracht: daarin kon zij zich onmogelijk vergissen. De levenskracht straalde uit elke lijn van zijn uitgemergelde ledematen, elke trek in zijn verweerde gelaat. En wondleem was ook Aardkracht, een onmiskenbaar voorbeeld van heling en glorie. Het had hem naar het licht moeten verheffen. De pijn die het bij hem had veroorzaakt, stond in schril contrast met de essentie ervan. Ze zag nu dat het leem niet te krachtig voor hem was geweest. Het had zijn natuurlijke werk gedaan. Maar zijn inherente energie was onderdeel geworden van zijn waanzin en had zich tegen zijn herstel gekeerd. Gelukkig had zij hem geen blijvende schade toegebracht. Terwijl hij snel zijn touw oprolde, zei Liand: 'Linden Avery, luister.' Maar dat deed zij niet. Ze had alleen oog voor Anele. Hij stonk naar de Versmader. Heer Veil hield zich echter verborgen en gaf de oude man de vrijheid om te hoesten en naar adem te happen. Maar nu nam ze ook andere dingen waar. Ze zag duidelijk dat de Versmader geen controle had over de fases van Aneles' toestand, dat hij niet naar believen bezit van Anele kon nemen. In plaats daarvan maakte hij alleen gebruik van een zwakke plek in de verdediging, die de oude man had opgeworpen om zijn diepste verdriet te beschermen. En die zwakke plek veranderde met de onverklaarde modulaties van Aneles' geestelijke toestand. Ze had geen idee hoe dit kon. Zo diep reikte haar gezondheidsbesef niet, niet zoals het nu ging, afzonderlijk van hem. Als ze werkelijk iets van zijn pijn wilde begrijpen, zou ze volledig in hem moeten opgaan,  inbreuk doen op zijn fundamentele relatie met zichzelf. Ze had zulke dingen wel eerder gedaan, heel lang geleden en ze kende de prijs die ervoor betaald moest worden. 'Linden Avery,' drong Liand aan, 'hoor je me soms niet? Ben je gek geworden?' Zij was doof voor hem. Zijn stem slaagde er niet in, door haar bewustzijn van Aneles' toestand te dringen. Maar toen zij zich omdraaide naar de Nederstener, zag zij ook hem heel duidelijk voor zich. Hij was een stevig gebouwde jongeman, fit en gezond: de normale, broze gezondheid van het Land, gevoed en in stand gehouden door Aardkracht, zonder erdoor te zijn getransformeerd. Hij zou niet onwaarschijnlijk oud worden, of tientallen jaren bittere beproevingen doorstaan, zoals Anele. En hij vertoonde geen spoortje Smaad. In plaats daarvan straalde hij oprechtheid en een groot verlangen uit. De lijnen van zijn gestalte drukten een opwinding uit, die snel overging in angst. Hij was precies degene voor wie zij hem had aangezien, toen zij hem eerder had gesproken: een eerlijke jongeman, in staat tot moed en toewijding en grotendeels onervaren. Niets in zijn aura of zijn manier van doen wees erop, dat hij Heer Veils' aanwezigheid kon voelen. 'Ben je van plan te vluchten?' vroeg hij dringend. 'Waarom ben je hier dan nog?' Zijn rijdier deelde zijn natuurlijke energie, die de inwoners van het Land eigen was, zijn onverzettelijkheid - en zijn ogenschijnlijke blindheid voor de nabijheid van het kwaad. Het dier was echter niet helemaal ongeschonden. Het had ooit een lelijke val gemaakt, die vage littekens op zijn borst had achtergelaten en de diepliggende spieren rond zijn longen had beschadigd. Die oude verwonding had zijn uithoudingsvermogen aangetast. Het gevlekte paard mocht dan wel net zo bereidwillig zijn als Liand, maar miste zijn uithoudingsvermogen. Boven hen strekte de hemel zich uit als een gewelf van kristal: hij leek volledig in harmonie met zijn wezenlijke schoonheid. Aanvankelijk kon Linden geen spoor van Kevins' Drek ontwaren. Maar toen zij haar zintuigen had afgestemd op de herinnering van die verstikkende gele wolk, proefde zij het vaag boven zich, ver weg en niet erg nauwkeurig, als een dunne veeg kwaad over de frisse zuiverheid van de lucht. Het was er dus nog steeds. Uiteindelijk zou het ook haar weer verblinden.
'Linden Avery!' riep Liand haar toe. 'Wat mankeer je toch? Straks zetten de Meesters de achtervolging in. Als zij je vlucht nog niet hebben ontdekt, kan dat nu elk moment gebeuren. Als je uit hun handen wenst te blijven, moeten wij gaan. Dan moeten we nu gaan!' Wij? Eindelijk hoorde ze hem. Natuurlijk moest ze hier weg. Ze had al te veel tijd verloren, veel te veel. Eigenlijk begreep ze niet hoe het kwam, dat de Haruchai haar nog niet hadden gevonden. Hoe had Liand haar kunnen vinden, terwijl zij dat nog niet hadden gedaan? Maar die vragen konden wachten. Misschien kon ze nog ontsnappen. Anele zou het misschien niet verdragen, om opnieuw gevangen te worden genomen. Ze moesten hier weg. Wij? Verdomme, ze had geen tijd om met hem in discussie te gaan. 'Het spijt me, Liand.' Het kostte enige moeite, maar uiteindelijk had ze haar gedachten weer op een rijtje. 'Je hebt gelijk.' Doe iets wat ze niet verwachten. 'Anele kan met jou meerijden. Ik probeer jullie wel bij te houden.' De jongeman staarde haar weifelend aan. Hij begreep niet - kon ook niet begrijpen - wat er met haar was gebeurd. Of wat zij met Anele had gedaan.
Linden verwachtte nu elk moment Haruchai te zien, die over de heuvels kwamen aangestormd en zich als roofvogels op haar zouden storten. Vloekend rende ze naar Anele en begon aan een van zijn armen te trekken. Zelfs die kleine aanraking van de Versmader vervulde haar met afkeer. Maar ze liet hem niet los. 'Nu, Liand!'
Als Liand Anele achter zich op het paard kon hijsen, was zij van plan, zo lang achter hen aan te rennen als haar nieuwe kracht dat toeliet, zo ver en zo snel als zij kon.
De oude man zette zich schrap en duwde zijn vrije arm onder zich. Hij krabbelde met onzekere bewegingen overeind. Afgezien van het bloed op zijn lippen, was zijn huid lijkbleek, alsof zijn koppige vastberadenheid hem in de steek liet. Liand wist duidelijk niet wat hij van Linden moest denken, maar hij aarzelde niet. Hij sprong op de rug van zijn paard, maakte de rol touw vast aan het primitieve zadel en stak zijn hand uit naar Anele. Wij? Linden gaf Aneles' arm aan Liand en met haar hulp hees de Nederstener Anele achter zich in het zadel. Aneles' gezicht vertrok van angst, maar hij klemde zich stevig aan Liand vast. Toch was elk spoor van Heer Veils' aanwezigheid opeens uit hem verdwenen. Van het ene moment op het andere was hij weer zichzelf geworden. Liand spoorde zijn paard aan. Terwijl Linden met hen mee rende, galoppeerde hij langs de oever van de rivier, in de richting van de kop van de vallei, weg van Mithil Nedersteen en de Meesters. Hoewel het terrein de mustang de mogelijkheid gaf om te galopperen, slaagde Linden er toch in Liand bij te houden. Zij stond helemaal versteld van zichzelf. Als ze de wonderen van Aardkracht niet had gekend, zou ze misschien hebben gedacht dat ze droomde. Ze was niet meer dezelfde vrouw, die nog maar zo kort geleden op haar knieën was gevallen. Eén klein handjevol wondleem was kennelijk genoeg geweest om haar sterfelijkheid ongedaan te maken. Terwijl zij voort rende werd zij vervuld van een gevoel van grote blijdschap. Gedragen door veerkrachtig gras en zachte aarde, door de berggeuren in de lucht en de vruchtbare queeste van de rivier en door wondleem, had zij het gevoel dat zij kon blijven rennen en rennen, net zolang tot zij aankwam bij hoop. Naarmate de vallei omhoog liep, veranderde de rivieroever, zodat Liand zijn paard moest inhouden. De hellingen werden steiler, zodat de Mithil versmalde tijdens hun klim naar de bergen en de oever was bedekt met rotsblokken en andere gevaren. De mustang had hier gemakkelijk een enkel kunnen breken, of in de Mithil kunnen vallen. Hoog boven Linden en haar metgezellen leken de bergen opeens loodrecht en onheilspellend op te rijzen, als een hoge, woeste wand, die indringers moest afschrikken. Toen zij langzamer begon te lopen, voelde zij hoe haar longen moesten vechten om adem, alsof de lucht van het ene moment op het andere ijl en ongastvrij was geworden. Hijgend vroeg ze Liand even te blijven staan. 'Heel even maar. Ik moet nadenken.' Liand hield zijn paard in, maar steeg niet af. De lijnen van zijn armen en schouders zeiden haar, zo duidelijk als woorden, dat hij verder wilde. Bovendien had Anele zijn steun nodig. Volkomen uitgeput door Heer Veils' aanwezigheid, was de oude man tegen Liands' rug in slaap gevallen. De Versmader was niet meer terug gekomen. Om de een of andere reden kon hij dat niet. Dat was een opluchting, zowel voor Linden als voor haar zwaar beproefde metgezel. Nu kon ze met Liand praten, zonder dat hij meeluisterde. Ze wilde hem begrijpen. Wat deed hij hier? Waarom hielp hij haar? En hoe ver was hij bereid te gaan...?
Naarmate haar hartslag normaliseerde, merkte ze dat ze Kevins' Drek hier duidelijker kon voelen. Het leek haar longen te verstoppen en haar niet zozeer van zuurstof te beroven, maar van iets subtielers. Het was al begonnen haar gezondheidsbesef aan te tasten en haar zenuwen te verzwakken, tot ze uiteindelijk blind zou zijn. Ditmaal verliep het proces echter traag: het werd gehinderd door de resterende kracht van het wondleem. Misschien duurde het nog wel tot het vallen van de avond, voordat ze haar waarnemingsvermogen kwijt was. Het stond echter vast dat ze het uiteindelijk zou verliezen. Langzaam maar zeker begon haar blijdschap weg te ebben en werd zij met haar neus op de realiteit van de situatie gedrukt. Zo te zien was hier in de buurt geen wondleem te vinden. Nergens op de heuvels was de spookachtige glinstering te zien. En naarmate zij dichter bij de bergen kwamen en de bodem steeg, waren de oevers van de Mithil steeds steiler geworden, zodat de rivier nu in feite buiten hun bereik lag. Ze zou geen tweede kans krijgen om haar gezondheidsbesef te herstellen. Noch kon zij het wonder van haar waarnemingsvermogen met Liand delen. Zolang het nog ging, zou zij voor hen beiden moeten zien. Binnensmonds vloekend, keek zij om zich heen. De heuvels waar de rivier tussendoor stroomde, belemmerden haar uitzicht op Mithil Nedersteen. Voorbij hun toppen kon zij echter nog steeds het hoogste randgebied onderscheiden van de storm, die haar in staat had gesteld te ontsnappen. De donkere wolken kolkten en ziedden, maar hun kwaadaardigheid was van een ander kaliber dan Kevins' Drek en de cesuren. Ze overtraden de Wet en de natuur op minder schadelijke wijze. Ze waren haar - of Covenants' ring - ook niet achterna gekomen. In plaats daarvan bleven zij het dorp teisteren. Ik zou mij niet verwaardigen om zelfs maar een hand op te tillen... Heer Veil had haar dus niet alleen over wondleem de waarheid verteld. En zolang de Meesters Nedersteen bleven bewaken, konden zij haar niet komen zoeken. Misschien wisten ze nog niet eens dat zij weg was. Het was mogelijk... 'Tot nu toe gaat alles goed,' zei ze in antwoord op Liands' ongeduld. 'Wat nu? Als wij willen ontsnappen - zij wees naar de bergen - 'moeten we op de een of andere manier daarboven zien te komen.' De gemakkelijkste weg lag in oostelijke richting. Daar dwaalde de vallei steeds verder van de Mithil af en nadat hij in zuidoostelijke richting was afgebogen, liep hij daar gestaag op, tot hij uiteindelijk overging in een dal tussen de bergen. Hier vandaan maakten de hellingen tot meer dan zeshonderd meter boven Mithil Nedersteen een groene en glooiende indruk. Als zij en haar metgezellen die richting kozen, zouden ze zo snel kunnen reizen, als zij het volhield. En zij zouden minstens vijf kilometer lang, voor iedereen duidelijk zichtbaar zijn, tot zij de bocht omgingen naar het dal. Zodra de storm boven Mithil Nedersteen ging liggen, zouden de Haruchai hen zien. Daar zorgde Lindens' rode shirt wel voor. Ze hadden dus een andere route nodig. Zelfs als Liand er echter een zou kennen, zou zij er niet in slagen, haar voorsprong op de Meesters lang te behouden. De Haruchai waren sneller dan zij. Het kwam er op neer, dat haar enige reële hoop was, dat Staf en zijn mensen zouden denken dat zij naar het noorden was gevlucht, het open Land in. In antwoord op haar vraag, wees Liand naar de oprijzende kliffen ten zuiden en westen van hen. Toen Linden in die richting keek, zag zij een kloof tussen steile rotsmassa's, die eindigde in een waaier van steengruis, vlak boven het voorgebergte. De vorm van de kloof en de losse stenen duidde erop, dat de puinhelling zich buiten haar gezichtsveld nog hoger ophoopte. Als hij hoog genoeg was, zou hij hen een route naar de bergketen boven de kloof kunnen verschaffen. Maar de bergketen lag wel aan de overkant van de Mithil. En naarmate de rivier het einde van de vallei naderde, verzamelde het water zich in een woest ravijn dat enigszins in zuidoostelijke richting liep: te onherbergzaam en steil om te beklimmen, te breed om over te steken. Vervolgens sprong het water aan de voet van de dichtst bijzijnde rotswand op in een waterval, die zich via een rotsspleet, hoog en onbereikbaar in de rotswand, met donderend geraas naar beneden stortte. De kloof had zich dus net zo goed aan de achterkant van de maan kunnen bevinden. 'Geweldig,' mompelde Linden teleurgesteld. 'Hoe komen we daar? Voorzover ik weet, kunnen we geen van allen vliegen,' 'Het valt wel mee,' Liand knikte in de richting van de waterval. 'Die waterval noemen wij Mithils'' Sprong. Het water stroomt gedeeltelijk een eind voor de rotswand langs en op die plek kunnen wij er achterlangs passeren. We moeten wel oppassen dat Somo niet uitglijdt, maar het is goed te doen.
De Meesters weten dit natuurlijk ook. Maar misschien hebben zij mijn afwezigheid nog niet opgemerkt. Ik ben de enige jongeman, die zij in hun omgeving dulden, maar niet bepaald als een gewaardeerde kameraad. En zolang ze niet vermoeden dat ik bij je ben, zullen ze je daar niet komen zoeken, omdat ze denken, dat jij niet op de hoogte bent van het bestaan ervan.' Linden knikte. 'Goed.' Het was dus toch mogelijk, ze had nog een kans. Maar het antwoord van de jongeman bracht haar terug naar een andere vraag. Wat deed hij hier in vredesnaam? Hij riskeerde meer dan de afkeuring van de Meesters, veel meer dan hij zelf wist. Ze kon zijn hulp niet alleen maar accepteren, omdat hij had besloten haar die aan te bieden. Fronsend wachtte zij, tot hij zich naar haar omdraaide. Toen, op strengere toon dan zij van plan was geweest, zei zij: 'Maar voordat we verder gaan, heb jij het een en ander uit te leggen,' Zijn ogen werden groot van verbazing. 'Waar komt dat "wij"gedoe vandaan, Liand?' Omdat zij bang was en onzeker en zich dat eigenlijk niet kon veroorloven, klonk ze boos. 'Wat doe je hier eigenlijk? Waarom ben je niet gebleven om Mithil Nedersteen, waar je immers thuishoort, te verdedigen?' De jongeman slikte ongemakkelijk, maar sloeg zijn blik niet neer. 'Zou je je vriend hier zonder mijn hulp hebben kunnen redden?'
'Daar gaat het niet om. Natuurlijk had ik hem kunnen redden. God in de hemel, ik kan heus wel zwemmen, hoor.'
'En denk je hem nu ook te kunnen redden?' wierp Liand tegen. 'Je bent vast wel in staat om de bergen te bereiken, maar hoe geef je hem te eten tussen de rotsen. Hoe kom je zelf aan voedsel? Kun je de kou van de hoogste toppen verdragen?' Linden wierp hem een boze blik toe. 'O, verdorie, je weet best dat ik dat niet kan. Ik heb dit ook niet bepaald van tevoren allemaal zo gepland. Ik wil alleen...' Ze balde haar vuisten om haar frustratie te bedwingen. 'Ik kan niets voor mijn zoon doen, wanneer ik gevangen zit.' Liand wees op de bundels, die aan zijn zadel waren bevestigd. 'Dan is het maar goed dat ik van te voren alles wel goed heb gepland. Ik heb hier voedsel en waterzakken. Mantels en dekens. Touw. Alleen Somo vergroot je kansen al.' Blijkbaar was Somo de mustang. 'Ik heb zoveel mogelijk gedaan, om je ontsnapping mogelijk te maken.' Zijn blik smeekte haar hem mee te nemen. 'Maar...' Het kostte Linden de grootste moeite hem niet uit te schelden. Dat had hij niet verdiend. 'Maar,' zei ze iets rustiger, 'dat is nog steeds niet waar het om gaat. Het is wel duidelijk dat ik alle hulp kan gebruiken die ik kan krijgen. Maar jouw mensen hebben je ook nodig. Op het moment dat ik op de vlucht sloeg, vochten zij voor hun leven. Hoe kon je hen achterlaten?' Door haar vraag leek hij zich nog ongemakkelijker te voelen. Een ogenblik lang keek hij naar de bergen, alsof hij daar een antwoord trachtte te vinden. Toen hij haar weer aankeek, onthulde de zon op zijn gezicht, hoe moeilijk hij het met zichzelf had. Toch keek hij haar recht in de ogen. 'Aanvankelijk wilde ik dat ook niet,' bekende hij. Hij had zijn ongeduld van zich afgezet. 'Dat weet je. Ik ben Nedersteen onmiddellijk te hulp gesneld, in de overtuiging dat wij in de storm werden aangevallen door kresh. Maar de Meesters hielden ons tegen. Ze zeiden dat er geen kresh waren en dat het alleen de storm zelf was, die ons bedreigde. Tegen zoveel natuurkracht konden wij niets uitrichten. En er waren geen slachtoffers gevallen. Om redenen die ik niet kan begrijpen, trof het geweld van de storm alleen onze huizen. Sterker nog, het trof alleen de huizen waar niemand thuis was. Huizen van gezinnen die aan het werk waren op het land, of zich met andere dingen bezig hielden. De Meesters verzekerden ons dat er niemand was omgekomen - en dat dit ook niet zou gebeuren, zolang wij niet zouden proberen, dichter bij de storm te komen. Hoe zij aan die wetenschap kwamen weet ik niet. Maar ik geloofde hen. En toen dacht ik aan jou, Linden Avery.' Huizen waar niemand thuis was? Zij fronste haar voorhoofd. Ze begreep er niets van. Waarom zou een vijand alleen lege huizen willen beschadigen? Ik dacht aan het feit dat jij hulp nodig had,' vervolgde Liand, 'en aan mijn verlangen om je te helpen. Toen ben ik weggeslopen. Terwijl de Meesters en mijn mensen naar de storm stonden te kijken, haastte ik me naar de stallen voor een paard. Nadat ik alle spullen had verzameld, die je bij je vlucht kon gebruiken, ben ik je gaan zoeken.' Linden keek hem aan en probeerde het te begrijpen. 'Oké. Dat snap ik nog wel.' Ze kon de aard van zijn emoties wel lezen, maar niet hun inhoud, hun achtergronden. 'Maar waarom ben je naar het zuiden gereden?' Hij had haar veel te gemakkelijk gevonden. De Nederstener haalde zijn schouders op. 'Je had geen paard. Als je naar het noorden was gevlucht, zouden de Meesters je binnen de kortste keren hebben ingehaald en had ik daar toch niets aan kunnen veranderen. Bovendien,' voegde hij er een beetje schaapachtig aan toe, 'woedde de storm daar en durfde ik me er niet in te wagen.' Misschien had zijn antwoord haar op haar gemak moeten stellen. Het kon best dat de Haruchai heel anders redeneerden dan hij. Zij herinnerden zich haar immers niet als een vrouw, die voor mysterieuze stormen vlucht? Toch nam haar onrust alleen maar toe, toen ze de jongeman aankeek. De Meesters hadden hem beroofd van een soort geboorterecht: hij leefde in het Land, maar wist helemaal niets van de macht van dat Land, of de gevaren die het bedreigden. Zijn verlangen om zich bij haar aan te sluiten, zou consequenties hebben die hij vooralsnog niet kon bevatten. 'Dat is niet genoeg, Liand. Je hebt nog steeds geen antwoord gegeven op mijn vraag. Niet echt tenminste. Mithil Nedersteen is jouw thuis.' Het was de enige plek die hij kende. 'Alles en iedereen die jij ooit hebt lief gehad is daar. Waarom ben je bereid dat allemaal voor mij op het spel te zetten?' Hij aarzelde geen moment. Hij was in elk geval op haar vragen voorbereid. 'Linden Avery,' antwoordde hij ernstig, 'ik zou kunnen antwoorden dat ik geen bevrediging vind in mijn leven thuis. Ik voel de grootsheid van het Land, maar ik weet er niets van en ik wil er graag alles van weten. Of ik zou kunnen antwoorden dat ik de Meesters wantrouw, want het is duidelijk dat hun kennis groot is en toch vertellen zij ons niets. Of ik zou kunnen antwoorden dat ik geen familie of andere banden heb, die mij aan Mithil Nedersteen binden.' De klank in zijn stem duidde op eenzaamheid. 'Mijn vader en moeder hadden geen andere kinderen en zijn enkele jaren geleden door ouderdom en een ongeluk overleden. Ik heb nog geen andere liefdes gevonden, om hun plaats in mijn hart in te nemen.' Hij wendde opnieuw zijn blik af. Toen hij Linden weer aankeek, had zijn hunkering een weg naar de oppervlakte gevonden. Stijfjes zei hij tegen haar: 'Dat zou ik allemaal kunnen antwoorden, omdat het allemaal waar is.' Opeens leek hij zijn resolute houding te verliezen. Hij liet zijn hoofd zakken en mompelde onhandig: 'En er is nog iets anders, waarover ik eigenlijk niet durf te spreken.' Ze wendde zich bijna af van zijn onbehaaglijkheid. Het was al te duidelijk: met zijn open karakter was hij er niet aan gewend, dingen te verbergen. En zij had de kwestie zo gemakkelijk kunnen laten rusten... Maar ondanks zijn kwetsbaarheid, liet zij hem er niet zo gemakkelijk vanaf komen. Zij had haar eigen onzekerheden, haar eigen geweten: dat kon ze niet zomaar opzij zetten, om hulp te krijgen van een man, die zich nog niet kon voorstellen, wat die hulp hem kon gaan kosten. Zij greep de ruwe wol van zijn beenkappen tussen haar vingers. 'Het spijt me. Dat is nog steeds niet genoeg. Jij hebt vrienden en buren, die er hetzelfde over denken, dat kan niet anders en toch zijn die nu niet hier. Ik wil de rest ook horen. Ik zie het in je. Ik weet alleen niet wat het betekent.' Liand leek inwendig te kreunen. Het lag echter niet in zijn aard te weigeren, haar vraag te beantwoorden, ongeacht zijn eigen ongemak. Bovendien beschikte hij over voldoende moed, om haar de waarheid te durven vertellen. Ik heb in mijn leven,' zei hij, vele wonderen aanschouwd.' De woorden leken heel langzaam van heel diep binnen in hem te komen. 'Linden Avery, jij bent er één van. De storm die jouw ontsnapping mogelijk heeft gemaakt is er ook één. De Vallen zijn tegelijk wonderbaarlijk en afschrikwekkend.
En het uitzicht vanaf Kevins' Uitkijk op de sluier, die het Land verblindt, vervult mijn dromen met angst. Maar het is de herinnering aan het vreemde wezen, dat door de Meesters Elohim werd genoemd, dat mij ertoe brengt me aan jouw zijde te scharen. Zijn woorden luiden als een doodsklok in mij, hoewel ik nog maar een kind was toen ik ze hoorde. Wat hij zei ging mijn verstand te boven. Maar het is mij wel duidelijk, dat hij onze ondergang voorspelde. En ik begrijp ook, dat hij niet alleen over Mithil Nedersteen sprak. Zijn woorden kondigden de verwoesting van het hele Land aan.' De invalshoek van de zon vulde Liands' ogen met schaduwen, toen hij op Linden neerkeek. 'Ik ben wie ik ben, niets meer of minder dan een jonge man onder mijn volk. Maar ik heb gezien dat het Land prachtig is. Ik wil het verdedigen. En als ik te klein ben voor zo'n grote taak, dan zal ik toch niet rusten, eer ik de naam van ons noodlot ken.' Nu keek hij niet meer weg. Ze wenste dat hij dat wel zou doen. Zijn naïeve onschuld raakte haar diep en ze wilde liever niet zijn reactie zien, wanneer zij hem antwoord gaf. Zachtjes, bijna fluisterend, zei ze: 'Liand, luister naar me.' Haar vingers plukten uit eigen beweging aan zijn broek, hopend dat hij haar zou begrijpen. 'Ik kan niet toestaan dat je me helpt, als je niet eerst luistert naar wat ik te zeggen heb. Je noemde mij een wonder, maar er is niets wonderbaarlijks aan mij. Ik houd van het Land. Ik houd van mijn zoon.' Ondanks haar verlies, hield zij van Thomas Covenant. 'Ik probeer mijn beloftes na te komen. En ik beschik over een kracht, waarvan ik niet eens weet hoe ik hem moet gebruiken. Dat is het wel zo'n beetje.' Ze probeerde zichzelf niet te sparen. 'Maar het is erger dan dat. In mijn eigen leven..., ben ik al dood. Zie je dit?' Ze liet zijn been los en gebruikte haar beide handen om hem haar shirt te tonen. 'Dit is een kogelgat. Ik ben in mijn borst geschoten. Ik leef alleen, omdat dit het Land is.' Omdat zij zichzelf had geheeld. En omdat Joan haar had ontboden. Liand staarde haar aan, duidelijk niet in staat te bevatten, wat haar beweringen inhielden.
'Bovendien ziet het ernaar uit dat het hele Land tegen mij is. De Meesters wensen mij geen kwaad toe, maar zij zijn doof voor alles wat ik belangrijk vind.' De last van haar zorgen leek te groeien, toen zij ze opsomde. 'Je hebt Kevins' Drek gezien. Je kent de cesuren, de Vallen. En dan zijn er nog kresh en Elohim en Zandgorgonen en Afslachters.' Anele had het ook nog over skurj gehad, wat dat ook mochten zijn. 'Er lopen ten minste twee gestoorden rond met te veel macht.' Roger en Joan. 'En dan is er natuurlijk Heer Veil, die mijn zoon heeft. Wil je de naam van je noodlot weten? Weet je dat zeker? Het is de Versmader. Hij probeert de hele Aarde te vernietigen.'
Alleen het uitspreken van deze woorden leek het gevaar al dichterbij te brengen. Maar ze kon nu niet stoppen. Liand moest weten welke risico's hij nam, wanneer hij bij haar bleef. 'En alsof dat allemaal nog niet genoeg is, is de Staf van Gerechtigheid verloren geraakt. De Staf is voorzover ik weet, het enige wapen tegen Kevins' Drek en de Vallen en is al na een paar generaties verdwenen. Ik moet hem terug zien te vinden, maar ik heb geen idee waar ik moet zoeken.' Ze hief haar handen op en balde ze tot vuisten tussen haar en de Nederstener, alsof ze zijn groeiende boosheid wilde afwenden. 'Denk je dat het Land groter is, dan de Meesters je ooit hebben verteld? Denk je dat het gevaar groter is, dan je je in je verschrikkelijkste dromen kunt voorstellen? Je hebt geen idee. Mannen met godenkracht zouden het nauwelijks tegen Heer Veil kunnen opnemen en daar kan ik mezelf in de verste verte niet mee vergelijken. Ik heb je hulp nodig, Liand. Dat lijkt me pijnlijk duidelijk. Ik zal blij zijn met je gezelschap. Maar als je ergens toch nog het idee hebt, dat we alleen maar aan de Meesters moeten zien te ontsnappen, dan Kun je beter naar huis gaan. Zij vormen wel de minste van onze problemen.' Ontegenzeglijk de minste. 'Als je met mij mee gaat, kan ik je weinig anders beloven dan angst en dood.' Daar zweeg ze, geschokt door het gevaar, van wat zij zojuist had gezegd. Als Liand er nu voor koos zich terug te trekken - zoals hij eigenlijk zou moeten doen - zou haar niets anders resteren dan Covenants' ring en haar zieltogende gezondheidsbesef en Aneles' gestoorde adviezen om haar te helpen. Maar kennelijk had ze met haar woorden de boosheid van de jongeman gewekt. Hij keek haar woedend aan en rechtte zijn schouders en rug, tot hij hoog boven haar uit leek te torenen, stralend in de zon.
'Linden Avery,' antwoordde hij op strenge toon, 'heb je me niet verteld dat je al eens eerder in Mithil Nedersteen bent geweest, in lang vervlogen jaren? Had je toen de indruk, dat de mensen uit mijn dorp slordig met hun beloftes omgingen, of gemakkelijk afweken van het pad van hun overtuiging en verlangens?' Zij schudde machteloos haar hoofd en dacht met verdriet en bewondering aan Sunder. De Gruizeleer, die zij had gekend, was altijd vierkant achter zijn keuzes blijven staan, ongeacht hun consequenties. Zonder hem zouden zij en Covenant het niet hebben overleefd... 'Want als zij dat deden,' vervolgde Liand, 'hebben wij sinds die tijd een grote ontwikkeling doorgemaakt en betreuren wij niet, wie wij zijn geworden.' Elke verticale lijn in zijn lichaam leek een verwijt naar haar. 'Ik ben niet zo wispelturig dat ik opeens, alleen maar omdat het zo gevaarlijk is, terug zou komen op mijn wens om jou te helpen. Ik vind dat ik je twijfel niet heb verdiend. En ik laat je niet in de steek.' Linden boog haar hoofd om haar plotselinge tranen te verbergen. Zijn onverwachte waardigheid, maakte het onmogelijk hem tegen te spreken. En ze zag nu opeens ook, dat hij hetzelfde deed wat zij tien jaar geleden had gedaan, toen zij zich had laten betrekken in Covenants' beproeving met Joan. Covenant had haar in eenvoudige en eerlijke bewoordingen gewaarschuwd: Je weet niet wat hier gaande is. Dat Kun je onmogelijk begrijpen. En jij hebt er niet voor gekozen. Maar ook zij had geweigerd zich op andere gedachten te laten brengen. Ze had een hoge prijs betaald voor haar koppigheid. Toch had ze er geen moment spijt van gehad. Zelfs haar tijd in Luststeen, toen samadhi Afslachter haar ziel met kwaadaardigheid had beroerd, was uiteindelijk de moeite waard geweest.
Ze bezat noch de vooruitziende blik, noch de wijsheid, om te proberen Liand ervan te overtuigen, dat hij een verkeerde beslissing nam. De tranen uit haar ogen knipperend, keek ze weer naar hem op. 'Het spijt me. Zo bedoelde ik het niet. Ik twijfel niet aan je oprechtheid - of aan je woord. Ik zie wat voor man je bent.
Ik probeer alleen zelf maar eerlijk te zijn. Ik heb hetzelfde meegemaakt als jij. Ik leerde een man kennen, die hulp nodig had. Ik wilde hem helpen,' moest hem helpen. 'En ik had geen idee waar ik aan begon. Als ik had geweten hoe erg het zou worden, denk ik niet dat ik het had gekund. Maar ik zou niet zijn wie ik nu ben, als ik niet had geweigerd, hem in de steek te laten,' Terwijl zij aan het woord was, kalmeerde de verontwaardiging van de jongeman. Aan de manier waarop zijn schouders zich ontspanden, zag zij dat hij haar verontschuldigingen aanvaardde. 'Ik begrijp wat je bedoelt, Linden Avery,' antwoordde hij ferm. 'Ik zal je graag helpen,'
'Mooi zo,' antwoordde zij met iets meer overtuiging. 'In dat geval moesten we maar weer eens gaan. Ik heb al te veel tijd verloren laten gaan.' Wellicht schoten ze beter op zolang Anele sliep. Ze kon niet voorspellen hoe hij zou reageren wanneer hij wakker werd. Liand knikte instemmend. Met zijn hielen spoorde hij Somo aan tot draf. Nu zullen ze de achtervolging inzetten... Al haar reserves in de strijd gooiend, draafde Linden naast hem voort, toen hij de heuvel begon te beklimmen, naar hoger gelegen grond.

8
De Bergen In

Aanvankelijk was de klim niet zo zwaar. De hellingen waren nog geen echte heuvels en Liand stak ze schuin over, in de richting van het einde van de vallei. Intussen bleef de vreugde van 's Lands' gezondheid en vitaliteit uit Lindens' spieren wegebben en het kostte haar steeds meer moeite hem bij te houden. Wondleem had haar geheeld, maar het had haar geen uithoudingsvermogen gegeven. Het was onvermijdelijk dat haar nieuwe kracht afnam. Enige tijd later, toen zij en haar reisgenoten een heuveltop overstaken, op weg naar de volgende helling, zag ze vanuit haar ooghoeken iets dat haar aandacht trok en toen zij ernaar keek, zag zij een groepje aliantha. Geen wonder dat ze zoveel van het Land hield. De voorzienigheid ervan, bracht haar in verrukking. Liand leidde zijn paard ongevraagd naar de lage struiken. Ze hadden kronkelige takken en donkergroene bladeren, die de vorm hadden van hulstbladeren, onder het gebladerte groeiden trossen blauwgroene vruchten, die op bosbessen leken. Onder de Zonnevloek had zij nooit ergens meer, dan een enkele struik tegelijk aangetroffen, maar hier hadden zij zich vermeerderd tot een groep van zes of acht struiken. Ze waren winterhard en bestand tegen al Heer Veils' verwoestingen en er groeiden in elk seizoen prijsbessen aan, zelfs in de winter - althans, dat had Covenant haar ooit verteld. Toen zij en haar metgezellen het bosje bereikten, had Liand af kunnen stijgen, maar Linden vroeg hem in het zadel te blijven, zodat Anele niet wakker zou worden. De behoefte aan rust van de oude man was pijnlijk duidelijk. Zij begon gretig bessen te plukken, gaf er een paar aan Liand en stopte een handjevol in haar mond. Ze smaakten als een geschenk, de gedestilleerde essentie van de natuurlijke weldadigheid van het Land: licht en zoet, met de smaak van perzik, gevolgd door een frisse nasmaak van zout en limoen. Haar hele lichaam leek te zingen van genot, toen hun smaak en sap het gespannen gevoel in haar keel wegspoelden. Een voor een liet zij de pitjes in haar hand vallen en verspreidde ze om zich heen over de grazige helling, zoals haar was geleerd, zodat er meer aliantha uit zou groeien om het Land te voeden. Vanaf de rug van het gevlekte paard, deed Liand hetzelfde. Ze vond het geruststellend om te zien. Kennelijk hadden zijn mensen, ondanks alles wat zij waren kwijtgeraakt, dat aspect van hun geboorterecht behouden. Op elk ander moment, had ze hier waarschijnlijk wel wat langer willen blijven, om van de smaak van de bessen te genieten. Maar de zekerheid dat de Haruchai achter haar aan zaten, beheerste haar hartslag alsof die het ritme van voeten en hoeven volgde. En toen ze omlaag keek in de vallei, zag ze de donderwolken boven Liands' dorp eindelijk wegtrekken, hun geweld volledig uitgeput. De zoektocht naar haar en Anele zou nu snel beginnen - als hij al niet begonnen was. Een aantal prijsbessen achterlatend voor anderen, die ze wellicht nodig hadden, hervatten Linden en Liand hun vlucht. Nu begon het terrein flink steil te worden. Liands' pad was tijdelijk van de rivier afgeweken, maar Linden hield hun vorderingen bij door te kijken, hoe de bergen steeds majestueuzer boven hen uit torenden, met toppen en bergmassieven, die hardnekkig naar de hemel reikten. Een eind voor hen uit doemde Mithils' Sprong op, totdat het water uit het hart van de bergketen leek te stromen en de geheime donder van de bergen in haar kolkende tumult leek mee te voeren. Ze zag geen spoor van een pad achter de Sprong. Het geraas van het water leek de weg er naartoe nu al te blokkeren. En wanneer ze er was, wat dan? Achter de waterval langs: dwars door het meer onherbergzame voorgebergte erachter naar de steile puinhelling en dan via die levensgevaarlijke helling omhoog naar de verborgen kloof.
En wat dan? Ze had geen vast omlijnde plannen. In algemene zin was het haar bedoeling, dwars door de bergen in oostelijke richting te trekken, tot zij ergens voorbij de overblijfselen van Kevins' Uitkijk het Land weer binnen kon gaan. Dan, als zij de Meesters op een dwaalspoor had gebracht, kon ze misschien naar Andelain gaan, in de hoop daar een niet nader omschreven vorm van inzicht of hulp te vinden. De vaagheid van haar plannen ergerde haar. Maar wat kon ze anders doen? Liand was alleen bekend in Mithil Nedersteen en omstreken: hij wist niets van de grotere kwesties, die in het Land speelden. En alles wat Anele misschien wist, werd vertroebeld door zijn waanzin. Ze wilde de Staf van Gerechtigheid vinden, maar ze had geen idee, hoe, of waar ze die moest zoeken. Hij was al ontsnapt aan de grondige zoektocht van de Haruchai. Voorzover zij wist door niets anders geïnspireerd dan door een vooruitziende blik, had Jeremiah in haar woonkamer afbeeldingen gebouwd van de Donderberg en Luststeen. Misschien had hij ze bedoeld als aanwijzingen, een soort leidraad. Alleen wist zij niet hoe zij ze moest interpreteren. Opeens blies een windvlaag een nevel van waterdruppels in haar gezicht en toen ze omhoog keek in de richting van het bulderende water, zag ze dat zij en haar reisgenoten de voet van Mithils' Sprong naderden. De waterval stortte van grote hoogte neer, alsof het water zowel door woede, als door onstuimigheid werd gedreven, alsof de kille kracht van de bergtoppen de stortvloed vulde met een furieus verlangen naar lente en vernieuwing. Liand riep haar iets toe en wees ergens naar, maar zij kon hem in het geraas niet verstaan. Ondanks haar inspanningen bezorgde de nevel haar koude rillingen: haar shirt plakte al aan haar lichaam. Toen ze echter in de richting keek, die Liand aanwees, zag ze dat de waterval enkele tientallen meters lang, een eind voor de rotswand langs stroomde, alvorens in het ravijn te storten. Maar als haar metgezel haar niet had aangemoedigd om door te lopen, had ze toch niet kunnen bevroeden, dat er zich achter de Sprong een doorgang bevond. Achter hem op het paard, was Anele wakker geworden. De oude man bestudeerde de waterval aandachtig, bijna alsof hij hem kon zien, maar leek er niet van te schrikken. In zijn baard en snor schitterden waterdruppels en de zon, die erin weerkaatste, transformeerde zijn gezicht en gaf hem een soort verjongingskuur. Naarmate zij hoger kwamen, werd de nevel zo dik als regen en overstemde het geraas van het water alle andere geluiden. Een steenworp verder stapte Liand van zijn paard en hielp Anele op de grond. Hijgend tegen een mist, die haar longen dreigde te vullen, klauterde Linden hen achterna. Intussen pakte de Nederstener een deken uit zijn bagage en bond die voor Somo's ogen, zodat de mustang niet in paniek zou raken. Toen wikkelde hij de teugels om zijn hand en wees opnieuw voor zich uit. Zijn kreet bereikte haar maar net.
'Daar!' Ze nam niet eens de moeite om te zien wat hij aanwees. Ze had het gevoel dat ze bezig was te stikken, gesmoord door het gewicht van het water en de nevel en het gebulder. Liand wilde haar naar de achterzijde van de waterval brengen. Als ook maar het kleinste plekje van hun lichaam erdoor zou worden aangeraakt, zou het water hen meesleuren en verpletteren. Niet in staat te antwoorden, knikte zij alleen maar en gaf Liand een teken dat hij voorop moest gaan. Terwijl de jongeman een ruk aan Somo's teugels gaf, liep zij naar Anele en pakte hem bij zijn arm, alsof zij hem aan haar belofte wilde herinneren. Toen begon ze naar de Sprong te lopen, zich een weg banend door een muur van tumult. Anele accepteerde haar hand. Zijn blindheid leek ervoor te zorgen, dat hij haar en Liand vertrouwde. Of misschien kende hij deze doorgang al. Het was best mogelijk, dat hij hem in zijn lange jaren van vluchten en angst zelf al eens had ontdekt.
Langzaam leidde Liand hen tot steeds dichter bij de waterval, maar Linden keek er niet eens naar. Hij boezemde haar grote angst in. Haar doorweekte kleren plakten aan haar lijf. Haar kletsnatte haar hing in pieken voor haar gezicht. Ze had moeite haar ogen schoon te knipperen. Het complexe gedonder van de waterval leek aan haar te trekken en naar zijn aanraking te lokken. Terwijl ze Anele stevig vasthield, zowel voor zijn bescherming als voor de hare, volgde zij Somo's hoeven achter het massieve gordijn van Mithils' Sprong.
Aanvankelijk zag ze niets, het bulderende water leek al het licht weg te nemen. Maar toen scheen er wat weerkaatst zonlicht tussen de nevel door en tilde haar weg uit de duisternis. Liand leidde haar naar een richel in de rotswand, die breed genoeg was om veilig over te kunnen lopen, maar die wel gevaarlijk was, door bergen stenen en kleine rotsblokken, water en glibberig mos. Voor elke stap moest ze voorzichtig met haar voet voor zich uit voelen en ervoor zorgen dat ze haar gewicht er pas op zette, wanneer ze zeker wist dat de zool van haar laars een stevige ondergrond had gevonden. Het water schreeuwde haar onafgebroken toe dat ze moest vallen, vallen en nog eens vallen. Ze bevond zich nu in het territorium van ontembare krachten. De realiteit leek weg te smelten in haar zenuwen, trok in haar kleren, liep in straaltjes van haar huid en verkilde haar hart. Enkele meters voor haar liet Liand de mustang in zijn eigen tempo zijn eigen weg over de rotsen zoeken. Op de een of andere manier hielden de kletsnatte deken en Liands' greep op zijn teugels Somo's angst in bedwang. Met haar hand op Aneles' arm voelde Linden zijn angst. Omdat ze het te druk had met het vinden van een houvast, voelde ze aanvankelijk alleen een neutrale angst, verder niets. Langzaam maar zeker begon het karakter van zijn onrust echter als de kracht van de waterval tot haar door te dringen. Met de ene angstige stap na de andere was hij plotseling in een wereld van gevaren terechtgekomen, een crisis, waarop zij geen enkele invloed had. Toen zij de verandering in hem uiteindelijk opmerkte, schrok ze er zo van, dat ze haar eigen angsten vergat. Misschien begon hij wel uit zijn waanzin te komen. Als haar zintuigen hem in al dit tumult accuraat konden waarnemen... Op een overzichtelijk en vrij effen deel van de richel, bleef hij plotseling staan en gaf een ruk aan haar arm, zodat zij naast hem bleef staan. Zijn tanden leken in de vochtige lucht te bijten, alsof hij er brokken betekenis aan trachtte te ontrukken. Misschien riep hij haar naam, of om hulp of aandacht, met een stem die te sterfelijk was, om gehoord te kunnen worden. Linden sloeg haar armen om hem heen en hield hem stevig vast. Het kostte haar moeite zich te verzetten tegen de roep van het water. Ze kon zijn gezicht amper onderscheiden. Haar voorhoofd tegen zijn slaap drukkend, in een poging hem bot tegen bot te bereiken, schreeuwde ze: Anele! Gaat het een beetje? Ik Kun je niet verstaan!' Zijn stem bereikte haar als een verre vibratie in haar brein. 'Skurj,'' krijste hij. 'Skurj en Elohim. Hij heeft de Gevangenschap doorbroken. De lucht wordt bezoedeld door Skurj. O, de Aarde!
Haar beenderen...' Eén arm loswringend uit Lindens' omhelzing, drukte hij zijn handpalm tegen de rotswand, alsof hij zich er tegen af wilde zetten, het water en de dood tegemoet. 'Haar beenderen schreeuwen het uit! Hoor maar, ze jammeren.''
'Anele!' riep ze opnieuw. Ze had hem niets anders te bieden dan zijn naam. Anele!' Zij begreep er niets meer van. Elke beweging en huivering van zijn uitgemergelde lichaam vertelde haar, dat hij eindelijk weer bij zijn volle verstand was. Voor hem was dat nog afschrikwekkender dan welke waanzin dan ook.
'Mijn schuld!' riep hij, alsof hij in ontreddering verkeerde. 'Mijn schuld! De Elohim hebben niets gedaan om de Gevangenschap te handhaven. Zij zijn verdorven. Arrogant. Ik ben de Staf verloren! De schat en het bolwerk van de Wet. Mijn geboorterecht. Ik ben het verloren!' Gezond? Linden pakte hem met al haar kracht beet. Ze rilde. Was dit wel in orde? Volgens Staf was de Staf al meer dan drieduizend jaar geleden verloren gegaan. 'Anele! Wat is er? Wat gebeurt er met je?' Liand kon hem niet hebben gehoord. Hij leidde Somo behoedzaam in de richting van het daglicht en de heuvels in het westen en liet Linden en Anele achter in een plotselinge noodsituatie. Volkomen onverwacht liet Anele de rotswand los en draaide zich om in haar greep. Toen zij recht tegenover elkaar stonden, drukte hij zijn voorhoofd tegen het hare. De onzichtbare Aardkracht bonsde vurig in zijn aderen. Hij dreef zijn angst met kracht in haar mond, in haar keel. 'Ben je blind?' brulde hij en het luidere gebrul van de Sprong voerde zijn woorden onmiddellijk mee. 'Zie je dan helemaal niets? Ik heb hem in mijn handen gehouden! Ik had hem in bewaring gekregen. Hij was aan mij toevertrouwd. Jarenlang heb ik de Aarde bestudeerd en moed verzameld. En ik ben hem kwijtgeraakt!' Zij begreep niet wat hij zei, ze kon amper nadenken: de nevel en het donderende geraas smoorden haar geest. Er ging een huivering door haar lichaam. Kwijtgeraakt? De Staf van Gerechtigheid? Duizenden jaren geleden? Lieve god! Wat voor gezond verstand had hem nu toch bevangen? Zijn gekwelde lichaam was veel te lang aan slijtage onderhevig geweest, maar niets in die orde van grootte. Zelfs met haar afnemende waarnemingsvermogen had zij zich niet zo erg kunnen vergissen. Het water stroomde van hun gezichten en droop van hun kinnen. Zijn weerzin ten opzichte van zijn eigen mislukkingen was veranderd in een wervelwind van woede en verdriet. 'Ik had de Gevangenschap in stand kunnen houden!' riep hij. 'Ik had de skurj kunnen tegenhouden. Met de Staf! Als ik het vertrouwen waardig was geweest. Maar ik heb het niet gedaan! In plaats daarvan heb ik het vertrouwen beschaamd! Mijn woord. Mijn geboorterecht.' Ze meende dat hij huilde. 'De hele Aarde.'
'Anele!' Linden voelde wanhoop in zich opwellen. Ze moest hem hier vandaan zien te krijgen. 'Anele, kom mee!' Ze kon niet denken. Als de storm, die in hem woedde, nog verder zou aanzwellen, zou hij zich misschien wel van de richel werpen en haar met zich mee sleuren. Maar zijn gevoelens zochten een uitweg. Zijn voorhoofd keihard tegen het hare drukkend, smeekte hij: 'O, breek mij! Dood mij! Scheur deze pijn weg en laat mij sterven! Hoe heb je samen met Sunder en Hollian onder de Zonnevloek kunnen vertoeven, zonder iets over verwoesting te leren?' Samen met Sunder en Hollian onder de Zonnevloek kunnen vertoeven...? Had hij haar dan eindelijk herkend? In een tumult van verwarring en donderend geraas, trok zij haar hoofd weg. 'Verdomme, Anele! Natuurlijk weet ik wat verwoesting is. Dat geeft jou niet het recht, om dit jezelf aan te doen! Dwing me in godsnaam niet je hier weg te moeten sleuren!' Misschien zou ze in de zon en onder de wijde hemel meer van hem begrijpen. Even zag ze een flits van Aardkracht in zijn melkwitte ogen, een flits die de waterdruppels in zijn baard in vuur en vlam zette. Toen het voorbij was, leek hij gelouterd,  gehuld in zwaarmoedigheid. Hij knikte alsof zij hem had verdoemd. Opeens kon Linden niet wachten om weg te komen van de Sprong. Ze pakte zijn arm weer en trok hem mee, Liand en de mustang achterna. Even later stond Liands' gestalte voor hen in de doorgang. Hij was teruggekomen om hen te halen. 'Waarom treuzelen jullie zo?' riep hij verontrust. 'Wat is er aan de hand?' Ze deed geen poging hem te antwoorden. In plaats daarvan wuifde ze hem terug in de richting waaruit hij was gekomen. Toen hij zich omdraaide, hervatte zij haar barre tocht over de verraderlijke stenen. Met alle wilskracht die zij op kon brengen, concentreerde zij zich op de plek, waar zij haar voeten neerzette. Het feit dat Anele weer bij zijn volle verstand was gekomen, bracht haar in verwarring. Ze hunkerde naar de veiligheid van de zon en begrip. Scheur deze pijn weg en laat mij sterven! Elohim kende ze wel, maar wat waren in vredesnaam skurj? Haar laars gleed weg op een stukje nat mos. Ze hield zich in evenwicht aan Aneles' arm. Zij hoorde hem te beschermen. Ze kende hem beter toen hij nog gek was. Ze zag de gestalte van Liand steeds kleiner worden en dat spoorde haar aan. Hij leek niet bang te zijn om te vallen. Misschien hadden zijn mensen op een of ander atavistisch niveau nog wel iets van hun oude relatie met steen behouden. O, de Aarde! Haar beenderen schreeuwen het uit! Toen zij en Anele eindelijk de heldere bevrijding van de dag bereikten, was alles tussen hen veranderd. 'Linden Avery,' zei Liand. 'Waarom heb je zo getreuzeld? Heb je ergens pijn?' De warmte van de voorjaarszon drong door de nevel heen. Zij bleef Anele stevig vasthouden. Met haar ogen knipperend tegen de felle zon, liet ze al haar zintuigen op hem los. Hij was bij zijn volle verstand geweest, daarvan was ze overtuigd. Nu straalde hij echter weer een en al verwarring uit. Zijn geest was weer teruggevallen in zijn waanzin. Zijn toestand was aan het veranderen. De aard van zijn verwarring veranderde steeds opnieuw. Voor haar ogen wisselde hij tussen de verschillende stadia van zijn waanzin en het landschap van zijn gezicht leek te glimmen en te vervagen, uitgewist door de hitte van de snelle opeenvolging van veranderingen. Ze kon hem niet peilen en wist alleen dat hij niet langer de man was, die achter Mithils' Sprong naar haar had staan schreeuwen. Hij zei niets. Op dit moment was zelfs de taal voor hem verloren. Ten slotte stond Linden zichzelf toe, zich tot de Nederstener te wenden. 'Het spijt me, Liand.' Ze veegde de tranen van de zon uit haar ogen. 'Er is daarginds iets met Anele gebeurd.' Ze moest schreeuwen om zich verstaanbaar te maken. 'Hij veranderde. Opeens leek hij helemaal bij zijn volle verstand,' ook al had alles wat hij had gezegd volkomen krankzinnig geleken. 'Maar nu is het weer verdwenen. Ik weet niet wat hem mankeerde.'
'Maar jij mankeert niets?' drong Liand aan. Zij schudde haar hoofd. 'Ik ben alleen geschrokken. Hier' - ze gebaarde naar de hemel, de bergen, de heuvels - 'ziet alles er zo normaal uit.' Onverstoord. 'Precies zoals het Land eruit behoort te zien. Maar de dingen die Anele zei...' Zij huiverde. 'Hij was doodsbang. Hij ziet gevaren waarvan ik zelfs nog nooit heb gehoord.' Ze waren nu verdwenen, opgesloten achter zijn waanzin. Liands' blik verduisterde. 'De Meesters.' Door het geraas van de waterval was zijn weerzin nauwelijks hoorbaar. 'De meest verschrikkelijke gevaren bedreigen het Land en zij vertellen ons niets.' Toen rechtte hij zijn schouders. 'Ik wil heel erg graag aan hen ontsnappen. Laten we onze klim voortzetten. Hier op deze kale heuvelrug zullen ze ons gemakkelijk zien.' Met een frons voegde hij eraan toe: 'De kleur van je kleding is erg opvallend.' Linden had geen aanmoediging nodig om het donderende geraas van de Sprong de rug toe te keren. Hij had zijn paard een eindje verderop achtergelaten en de teugels losjes verankerd onder een rotsblok. Terwijl hij de deken uitwrong die hij had gebruikt om Somo's ogen mee te bedekken, zei zij opeens: 'Berg die maar niet op. Ik kan hem gebruiken om mijn shirt mee te bedekken.' De deken was nat, maar kon haar misschien toch warm houden. Met een goedkeurend knikje, gaf Liand hem aan haar. Zodra zij de ruwe bruine wol over haar schouders had gedrapeerd, liep zij terug naar Anele. De oude man reageerde niet op haar aanwezigheid, of op haar stem. Hij stond haar echter wel toe, zijn arm weer vast te pakken. Hem met zich mee trekkend, begon ze de heuvel te beklimmen. Met Liand en Somo een paar passen achter haar, liep zij in de richting van de kloof. Toen hun pad overging in het voorgebergte, boog het af naar het westen. Nog iets verder die kant op, langs de noordelijke arm van de bergketen, leken de uitlopers op vingers, die zich uitstrekten op de bodem van de vallei en deze breder maakten, tussen de vingers bevonden zich dalen en steile kloven. Hier echter, aan het einde van de vallei, waren de hellingen gelijkmatiger en lagen als een plooirok over de rotsen gedrapeerd. Linden en haar reisgenoten hoefden zich niet te wagen aan de steile hellingen en afgronden van de noordwestelijke heuvels. Niettemin was het een zware klim. Het stugge gras en het struikgewas, waarmee de heuvels waren begroeid, konden de aarde onder hun voeten niet altijd op zijn plaats houden en het kostte hun vaak moeite, omhoog te krabbelen. Tegelijkertijd werd de helling steiler, met minder vegetatie om de aarde vast te houden. De afstand van de doorgang achter Mithils' Sprong naar de waaier van puin onder de kloof, was voor een reus misschien niet meer dan een steenworp geweest, maar na een uur ploeteren hadden Linden en haar metgezellen hun doel nog steeds niet bereikt. Zij moesten vanuit de omgeving van Mithil Nedersteen zichtbaar zijn geweest. Tot zij de beschutting van de kloof hadden bereikt, konden zij alleen maar hopen, dat ze te klein waren, van zo ver weg te worden opgemerkt. De deken om zich heen trekkend, bleef ze even staan om uit te rusten. Haar ademhaling was veranderd in een zwaar gehijg en haar benen trilden bij elke stap die ze zette. Zonlicht en vermoeidheid hadden zowel de deken, als haar kleren gedroogd, maar dat was eerder een vloek dan een zegen. Een tijd lang was ze blij geweest met alles wat haar rillingen verlichtte. Langzaam maar zeker echter was het vocht veranderd in zweet en zwaar hijgen en zelfs de frisse bries op deze hoogte bood haar geen verkoeling. Naarmate de kracht, die zij uit het wondleem en de prijsbessen had geput begon te vervagen, begon ze te denken dat zij niet op deze taak was berekend. Zij raakte meer en meer afhankelijk van Aneles' steun. Zijn lichaam mocht dan uitgemergeld zijn, maar hij was sterk en gehard gebleven: hij klom alsof hij nooit anders had gedaan. Zijn onverklaarbare kracht hielp ook haar om door te klimmen. Zijn huid tegen de hare getuigde van de grillige fluctuaties van zijn geestelijke gezondheid. Af en toe leek hij vrijwel normaal: iets minder vaak proefde zij de duistere minachting van de Versmader in zijn ziel. Uitdrukkingen van razernij en verdriet en gekwelde lijdzaamheid, schoten als schaduwen over zijn gezicht. Maar hij zei niets en zij had er de energie niet voor, om zich bezig te houden met zijn complexe waanzin. Terwijl zij zich met trillende benen omhoog worstelde, raakte zij zich steeds minder van hem bewust. Zij klemde zich alleen nog maar aan hem vast en ploeterde voort. Een eind voor hen uit, hadden Liand en zijn paard het gemakkelijker. Ze moesten wel steeds vaker op haar wachten. Hoewel Somo's hoeven de onbetrouwbare bodem van de heuvel telkens omlaag trapten, beschikte de mustang ondanks zijn oude wond over voldoende uithoudingsvermogen. En Liand bezat de karakteristieke hardheid van de Nedersteners. Nog lang nadat Linden van uitputting op de grond was gevallen, zouden hij en zijn rijdier nog op de been zijn. Zij was de reden dat ze hier waren, maar zonder haar zouden hun ontsnappingskansen veel beter zijn. Opeens riep Liand zachtjes: 'Nog even, Linden Avery!' en toen zij opkeek uit haar verdoofde concentratie, zag zij hem aan de rand van de puinhelling staan. Ze liet haar hoofd zakken en dwong haar bevende spieren, haar naar hem toe te brengen. Hij had al een leren waterzak uit een van zijn tassen gepakt. Hij gaf hem aan haar. Zij hield hem bevend aan haar lippen en dronk, totdat zij haar droge mond en rauwe keel had verzacht. Toen gaf ze de waterzak door aan Anele. Terwijl de oude man dronk, pakte Liand wat brood en zongedroogde vruchten. 'We kunnen hier niet te lang blijven,' merkte hij op, 'want we zijn nog steeds blootgesteld aan de blik van de Meesters. Ik vrees echter dat jij aan het eind van je Latijn bent. En Somo Kun je op dit terrein niet dragen. Onze vlucht zal mislukken als onze haast groter is dan jouw kracht.' Hij gaf eerst haar iets te eten en daarna Anele. Linden bedankte hem met een knikje. Ze hijgde te hard om iets te kunnen zeggen. Langzaam kauwde ze op haar brood en fruit en probeerde zich voor te stellen, hoe de voedingsstoffen door haar aderen naar haar hart vloeiden. Jeremiah had haar nodig. Ze was niet van plan hem in de steek te laten. Terwijl ze at, bekeek ze de klim, die haar nog te wachten stond en probeerde te geloven dat ze de berg kon overwinnen. Dat ze zichzelf kon overwinnen. Liand gaf haar een poosje om haar moed weer bijeen te rapen. Maar het wachten maakte hem zenuwachtig en uiteindelijk vroeg hij: 'Ben je er klaar voor om verder te gaan, Linden Avery? Totdat we een beschutte plek vinden, is elk uitstel gevaarlijk.' 'Ik ga het doen,' mompelde zij. 'Of ik er nu klaar voor ben of niet.' Toen keek ze hem fronsend aan. 'Maar je moet echt eens ophouden me "Linden Avery" te noemen. Ik heb steeds het gevoel dat ik in de kerk zit.' Daar had ze als kind veel te veel tijd doorgebracht, gekleed in haar enige mooie jurk en nerveus heen en weer schuivend, terwijl een predikant haar vertelde, wat ze allemaal wel en vooral niet mocht, een predikant die niets af wist van haar pijn - of die van haar moeder. Maar ze kon niet verwachten dat Liand zulke dingen zou begrijpen. Ik ben "Linden,"' voegde ze eraan toe. 'Dat is voldoende. Ik heb geen behoefte aan zoveel formaliteit.' Hij keek haar aan, alsof ze hem had gevraagd iets heel onbehoorlijks te doen. 'Goed dan,' zei hij op een voorzichtige manier. 'Dan zal ik je "Linden" noemen.' Toen draaide hij zich om en begon Somo's bepakking weer vast te sjorren. Anele leek ook graag weg te willen. Hij was onrustig geworden en stond heen en weer te schuifelen op het puin. Hij had geen aansporing nodig om verder te klimmen. Linden zette haar kiezen op elkaar, zette zich in beweging en volgde haar metgezellen. De klim werd steeds zwaarder voor haar. De helling van kleischalie en losse stenen vergrootte de kans, dat zij zou vallen en misschien wel een enkel zou breken. Aan de andere kant kwam ze erachter, dat zij hier haar handen kon gebruiken om te klimmen. Als ze de deken gewoon om haar schouders liet hangen, konden haar armen iets opvangen van de belasting op haar benen. Op die manier was ze, ondanks haar zwakheid, in elk geval een poosje in staat Anele, Liand en Somo bij te houden. Ze haalde haar handpalmen open en schaafde haar nog maar net genezen ellebogen en schenen. De ijler wordende lucht deed pijn in haar longen en op een gegeven moment verschenen er vreemde lichtringen voor haar ogen, die rotsblokken oplosten en stenen in kleurige wervelingen veranderden, om ze even later weer uiteen te laten vallen in graniet, schist en obsidiaan, veldspaat en kwarts. Maar ze hield het beeld van Jeremiahs' gezicht voor ogen en zette door. Halverwege de ruwe bergkam begon ze echter achterop te raken. De deken gleed van haar schouders, maar ze merkte niet eens dat ze hem kwijt was. Het trillen van haar benen breidde zich uit naar haar armen en borst. Uiteindelijk begon ze elke stap die ze zette te benaderen als een afzonderlijke handeling, geïsoleerd in de tijd van de stap, die eraan vooraf was gegaan en de stap die nog ging komen. In dat ogenblik bestond er voor haar niets anders dan de inspanning, die het haar kostte, om zich omhoog te hijsen. Op een gegeven moment kwam ze tot de ontdekking dat haar benen niet meer trilden en dat haar wang tegen een vlak, schuin rotsblok lag. De zon liet kleine micaschilfertjes in haar ogen schitteren, maar ze kon ze nauwelijks onderscheiden van de vervreemdende dans van zuurstofgebrek. Was de lucht al zo snel zo ijl geworden? En waarom had de zon de kou niet uit deze rotsen verjaagd? Ze vond de koele aanraking wel aangenaam, maar begreep er niets van. Er ontbrak iets, dat wist ze, maar ze wist niet wat het was, totdat Liand haar bij haar armen greep en overeind trok. 'Kom, Linden,' hijgde hij zachtjes, 'de kloof is nu vlakbij. Straks kun je uitrusten,' Opeens besefte ze dat ze niet meer bewoog. Haar benen moesten er, zonder haar medeweten of goedkeuring, mee zijn opgehouden. Verlamd van uitputting, liet zij zich door Liand overeind helpen. Anele was verdwenen, wellicht door een golf van Aardkracht opgetild en buiten hun bereik gebracht, maar Somo stond vlakbij. De mustang had het schuim op zijn mond staan en hijgde zwaar. Toch beschikte hij nog over meer kracht dan zij. Zij was haar zoon verloren. Ze had wel willen huilen, maar had geen tranen meer. Een vertrouwen veinzend, dat hij duidelijk niet voelde, zei Liand tegen haar: 'Hier,' en legde haar hand op een van de riemen, waarmee de bepakking van het paard was vastgemaakt. 'Houd je hieraan vast, dan Kun je op Somo steunen. Het is niet ver meer. Zodra we de schaduw van de rotsen hebben bereikt, kunnen we rusten.' Gehoorzaam sloot zij haar vingers om de leren riem. Misschien knikte ze, maar dat wist ze niet zeker. Net als haar benen, leek ook haar nek een geheel eigen leven te zijn gaan leiden,  maar zij voelde niets meer en was zich niet bewust van de krampachtige bewegingen. Hierna versmolten al haar inspanningen tot een wazige vlek en klom zij zonder zich bewust te zijn van wat ze deed, voortgetrokken door Somo's kracht en Liands' moed en door de wetenschap - het enige wat zij nog wist - dat zij sterker moest worden. Toen zij weer tot zichzelf kwam, lag ze tussen enorme zwerfkeien in de schaduw van hoge rotsen, één naast haar hoofd en de ander op een steenworp afstand. Hoog boven haar stond de zon nog steeds aan de hemel en dat zou ook nog wel even zo blijven. Maar zelf lag zij in een diepe avondschemering en voelde dat al haar moed haar had verlaten. Liand stond naar haar te kijken, zonder overigens een poging te doen zijn ongerustheid te verbergen. Toen zij hem eindelijk aankeek, knielde hij naast haar neer. Voorzichtig legde hij haar hand om de hals van een waterzak. Toen pakte hij haar onder haar armen en hielp haar te gaan zitten. 'Eerst water,' zei hij, alsof hij precies wist wat zij nodig had. 'Dan brood. En daarna krijg je nog wat vlees en fruit.' Toen ze eenmaal zat voelde ze de koude lucht door het kogelgat in haar shirt blazen en voelde de droge aanraking ervan op haar voorhoofd. Haar huid was niet meer klam. Ze had helemaal geen water nodig. En anders was ze al een hele tijd geleden opgehouden met transpireren. Misschien verklaarde dat haar zwakte. Met Liands' hulp, bracht ze de waterzak naar haar mond en nam een paar slokken. Bijna onmiddellijk begon het zweet uit al haar poriën te stromen. Uitgedroogd, zei ze zwakjes tegen zichzelf. Stom, stom. Ze was nota bene arts en wist maar al te goed wat de gevolgen waren van overmatige inspanning. Ze had beter moeten weten. 'Mijn eigen schuld,' mompelde ze, toen Liand haar hielp om nog wat te drinken. 'Ik heb helemaal niet aan water gedacht,' Tot zij hem had laten vallen, moest de deken haar hebben verwarmd en het vochtverlies in de hand hebben gewerkt. 'Voor je het weet ben ik weer in orde.' De Nederstener keek sceptisch. 'Ik weet het niet. We zijn nog maar net begonnen. Als we niet gevangen worden genomen door de Meesters, hebben we nog heel wat zwaardere dagen voor de boeg dan deze. Ik ben bang dat jij het niet zal kunnen volhouden.' Eigenlijk had ze willen zeggen: Dat geldt voor ons allebei, maar ze slikte haar woorden in. In plaats daarvan wees ze op de waterzak en vroeg: 'Kunnen we die ergens vullen?' Hij fronste. 'Linden Av- Linden. Ik ben nog nooit zover weg geweest van Mithil Nedersteen. Ik heb geen idee wat ons nog te wachten staat.' Toen leek hij medelijden met haar te krijgen en zei: 'Maar ik denk wel dat wij in de bergen riviertjes en bronnen tegen zullen komen. En op de hoogste toppen ligt nog sneeuw. Drink maar zoveel je wilt. Ons voedsel zullen we ongetwijfeld moeten rantsoeneren, maar het lijkt me overdreven om op water te bezuinigen.'
'In dat geval,' antwoordde zij, 'hoef je je over mij geen zorgen te maken. Ik sterk vanzelf weer aan.' Ze zou wel moeten. 'En ik zal beter voor mezelf zorgen.' Liand knikte, duidelijk nog niet overtuigd en draaide zich om, om het eten te gaan pakken, dat hij haar had beloofd. Terwijl hij daarmee bezig was, keek Linden om zich heen of ze Anele ergens zag. Rechts van haar, in de richting van Mithil Nedersteen en de Zuidvlakte, werd haar uitzicht belemmerd door een heuvel van stenen, die als een plooi in het puin langs de kloof naar beneden liep. Op de een of andere manier was Liand erin geslaagd haar hoog genoeg op de puinhelling te krijgen, om de beschutting van een holte te bereiken. Voorbij de heuvel zag zij alleen bergen en lucht, vanuit de vallei waren zij en haar reisgenoten onzichtbaar. Als niemand hen had opgemerkt, voordat zij de kloof hadden bereikt, zouden de Meesters hen nu niet meer vinden. Aan de andere kant kon zij nu natuurlijk ook niet zien of ze werden achtervolgd. Aan haar linkerhand klom de helling in zuidelijke richting naar de steeds smaller wordende kloof en daar zag zij de oude man. Hij zat enkele meters boven haar op brokstukken graniet en obsidiaan. Met zijn hoofd een beetje schuin, zat hij met zijn blinde ogen de steile rots tegenover haar te bestuderen en wat in zichzelf te mompelen. Linden dronk nog wat water en probeerde haar kwijnende gezondheidsbesef op hem te concentreren. Fysiek leek hij er niet slechter aan toe, dan toen zij hem voor het eerst had gezien: vermoeid, dat wel en ondervoed, maar op de been gehouden door zijn oude koppigheid en Aardkracht. Ze kreeg de tegenstrijdige indrukken, dat hij al meer ontberingen had meegemaakt dan een normaal lichaam kon verdragen en dat hij nog steeds zijn grenzen niet had bereikt. Wat zijn geestelijke toestand betrof, kon ze in de avondschemering weinig waarnemen. De fases van zijn waanzin leken echter gestabiliseerd en hielden hem in een toestand, die veel leek op de gedeeltelijke geestelijke gezondheid, die ze bij hem had waargenomen, toen ze tussen het puin van Kevins' Uitkijk met hem had gesproken. Daar had hij het gehad over het lezen van het puin van de Uitkijk. Op zijn eigen onsamenhangende manier, had hij geprobeerd haar te vertellen wat hij zag. Steen is zijn enige vriend. Zij had niemand anders, die haar iets meer kon vertellen over wat er met het Land was gebeurd. Ze krabbelde moeizaam overeind. Toen ze, net zo onzeker van haar zwaartepunt als van haar spieren, een wankel evenwicht had bereikt, pakte ze de waterzak en liep ermee naar Anele. Zoals ze tussen de rotsen door zwalkte, leek ze wel een dronken zwerver. Hij draaide zich niet naar haar om: misschien hoorde hij haar niet aankomen. Zodra zij de waterzak echter in zijn schoot had gelegd, bracht hij hem naar zijn mond en begon automatisch te drinken, zonder echter zijn niets ziende blik van de steile rots af te wenden. Een zacht gekreun onderdrukkend, liet zij zich naast hem op de rotsen zakken. Langs de helling kwam een licht briesje omlaag, dat het zweet op haar huid droogde. Het zachte geruis overstemde zijn woorden, ze wist alleen dat hij sprak, omdat zijn lippen bewogen. Ze nam een ogenblik om uit te rusten en haar gedachten op een rijtje te zetten. Toen vroeg ze op zachte toon: Anele, wat zie je?' Eerst zei hij niets. Ze dacht even dat hij dat misschien niet kon. Zijn concentratie leek op een trance: hij leek bijna betoverd, gevangen in granieten bezweringen, die alleen hij kon horen. Maar toen trok er een huivering door hem heen en strekte een verdrietige woede zich uit naar haar gevoel. 'Deze stenen zijn oud.' Met een kort handgebaar wees hij zowel op het puin, als op de rotsen zelf. 'Zelfs naar de oude maatstaven van de bergen, zijn ze heel erg oud. Zij weten niets van cesuren. Of van Meesters.' Langzaam maar zeker kreeg zijn stem een cadans, die zij nog niet eerder van hem had gehoord, een ritme dat duidde op muziek en rancune. 'Zij spreken van grote bossen, die het hele Land bedekten. In hun hart treuren zij om de plundering van de bomen.' Hij is de hoop van het Land. Linden boog zich wat dichter naar hem toe en fluisterde: 'Vertel.'
'Hun verdriet is niet mijn schuld,' antwoordde hij, alsof hij reageerde op een beschuldiging, die zo oud was dat hij reeds lang geleden zijn betekenis had verloren. 'Dat wordt mij tenminste bespaard. Het is ouder dan oud en zij zullen nooit ophouden, er om te treuren. Hier zijn de glorie en de slachting van het Alwoud geschreven.'
Het Alwoud...? Ze had die naam eerder gehoord, maar had geen idee, waarom de stenen van de wereld zich de kortstondige levens van hout zouden herinneren. Ze hunkerde echter naar elk stukje informatie, wat de situatie van het Land in een soort context kon plaatsen. 'Vertel,' herhaalde ze zacht.
Over de rotsen kwam Liand aangelopen met wat brood voor zijn reisgenoten, maar Anele negeerde hem. Toen Linden het echter van hem had aangenomen, begon de oude man te spreken, daartoe gedwongen door een elegie in graniet.
'Het is een verhaal van mensheid en verwoesting, van weerloze, genegeerde schoonheid, die uit het leven werd weggerukt. Een verhaal van Afslachters en Elohim en Woudvesters en slaap, de dodelijke slaap van de tijd en groot verlies.' Met zijn gezicht naar de rotswand, liet Anele zijn woede de vrije loop. Zijn hoofd draaide langzaam van de ene kant naar de andere, alsof hij een melodie volgde, die om hem heen van steen tot steen ging.
'Het was niet het tijdperk van mannen en vrouwen in het Land en hout, noch steen, wist van hun bestaan af. Het was een tijdperk van bomen, sensibel en groots, bemind door bergen en het Alwoud vulde het hele Land. Het onmetelijke woud strekte zich uit van de oude dijen van Melenkurion Luchtweer in het westen, tot het rusteloze lied van de Zongeboorte Zee in het oosten, van de ijzige wildernis van de Noordron Bergen tot de trotse hoogte van het Zuidron Gebergte. Slechts voor de randen van Levensopslokker ging het Alwoud aan de kant, want zelfs in dat wonderschone tijdperk sijpelden er kwaad en duisternis omhoog uit de dieptes van Gravin Threndor, die schade en boosaardigheid verspreidden in het Grote Moeras.
In die tijd werd het reusachtige woud gekoesterd in elke top en elk fundament van het Land, in ere gehouden en bemind door het trage graniet, dat het van alle kanten omringde, want het Alwoud kende zichzelf. Het had geen benul van slechtheid, of van de mens, maar het bewustzijn van zichzelf was immens. Het kende zichzelf in elke stam en tak, elke wortel en elk blad en het zong een lied voor heel de Aarde. De muziek van deze kennis steeg op uit ontelbare en nog eens ontelbare kelen en werd gehoord door ontelbare, ontelbare, ontelbare en nog eens ontelbare oren.' Linden zat als gebiologeerd naar hem te luisteren. Ze bewoog alleen om het vlees aan te pakken dat Liand haar overhandigde. Zowel in het ritme van Aneles' stem, als in zijn woorden, herkende zij het Land dat zij liefhad. Ze wist weinig van het verre verleden van het Land: ook dit stukje geschiedenis was nieuw voor haar. Maar ze was in Andelain geweest, tot in het diepst van haar wezen verlicht door waarnemingsvermogen en Aardkracht en zij voelde de waarheid van Aneles' verhaal. Het paste, het klopte. Ze kon geloven dat het oergesteente van de Aarde zich zulke dingen herinnerde. Naast haar zat Liand, een en al verwondering, op zijn hurken te luisteren, maar zij had geen aandacht voor hem. Ze dacht even helemaal niet meer aan achtervolgers en zwarte stormen. Het verhaal van het Alwoud had niets te maken met haar huidige situatie, maar zij dronk het in, alsof het wondleem en aliantha was, een andere manier om zich te voeden.
'Maar in die lang vervlogen tijden,' vertelde Anele, 'hadden mannen en vrouwen geen goede oren.' Zijn boosheid leek feller te worden, alsof hij de gevoelens van de stenen had overgenomen. In elk woord hoorde Linden zijn hart. 'Toen zij naar het Land kwamen, hadden ze nergens oog voor en zorgden alleen voor zichzelf. En het kwaad in Levensopslokker was gegroeid, zoals met alle duistere dingen gebeurt, wanneer ze niet in de kiem worden gesmoord. Het was groot en begerig geworden en het bezat een onverzadigbare honger.
Geen tong kan vertellen van de schok en het verdriet onder de bomen, toen het vuur en de zeisen van de mensen het land geschikt maakten voor bewoning. De bergen weten het en in hun hart protesteren en rouwen zij nog steeds, maar de menselijke stem en spraak kunnen het niet bevatten. Ontelbare boomstammen en ontelbaar ontelbare bladeren, die tot dan toe alleen natuurlijke groei en verval hadden gekend en dus niet wisten wat wrede pijn was, schreeuwden het uit in onmetelijke ontzetting - een kreet die zo doordringend was en zo lang aanhield, dat de diepste kern van de bergtoppen hem had kunnen beantwoorden, ware het niet dat het gesteente zelf al even weerloos was.'
Anele sloeg zijn armen om zijn knieën om zijn verdriet te bedwingen. 'Maar de oren van de mannen en vrouwen hoorden al dat verdriet niet. En zelfs al hadden ze het wel gehoord, dan hadden zij, met hun beperkte, eenzame geest, het verraad van het Woud en de jammerklacht van het hout niet kunnen bevatten. Alleen het kwaad in Levensopslokker luisterde ernaar - en gaf antwoord. Een tijd lang was het zo, dat allen die naar het Land waren gekomen, alleen maar bomen omhakten en in brand staken, omdat ze niet wisten hoe ze anders aan ruimte voor huizen en velden moesten komen. Aanvankelijk bleef hun wreedheid dus beperkt. Maar naar de maatstaven van het trage bewustzijn van het Alwoud was die beperking wreed en kort. En na die eerste generaties ontdekten de mensen het kwaad, of werden erdoor ontdekt. Toen veranderde de moord op bomen van achteloos in wreed en gewelddadig. Toen kwamen de Afslachters in het Land,' kraste de oude man verbitterd, 'want zij waren de vermenging van mens en kwaad, met een blijvende honger naar al wat slecht is en samengebracht en geconcentreerd in vergankelijk vlees, generaties lang, totdat zij zelfstandige wezens werden - geesten in een vleselijk lichaam, doch zonder de noodzakelijkheden van dood en geboorte. Aldus kregen zij namen en karakters, drie duistere zielen, die zichzelf kenden, zoals zij het Alwoud kenden en die niets liever wilden dan het enorme en kwetsbare bewustzijn ervan, vertrappen. En de mensheid had geen oor voor alles wat er gebeurde. Mannen en vrouwen waren niet zozeer verdorven, maar eerder onwetend, want hun levens waren te kort voor zoveel duisternis en wanneer zij stierven, waren hun afstammelingen opnieuw slechts onwetend. Maar zelfs die steeds maar weer hernieuwde onwetendheid kon het Alwoud niet redden. De mensheid was net zo doof voor kwaadwilligheid, als voor jammerklachten en werd derhalve met gemak onderworpen, geleid en gebruikt door de drie, die zichzelf de namen moksha, turiya en samadhi hadden gegeven. Dit was de reden waarom de slachting onder de bomen met elke generatie groeide en versnelde,'
Hier zweeg Anele,  hij liet zijn knieën even los, om de tranen van zijn vuile gezicht te boenen. Zijn blinde ogen staarden naar de gebroken rotsen, alsof hij het moment kon zien, waarop zij waren gebarsten. Toen de westelijke pieken de zon begonnen tegen te houden, stak er een lichte bries op en drong de kilte van het hoge ijs langzaam door tot in de kloof. Linden wachtte gespannen af, alsof zij het verhaal van de oude man nodig had. Toen hij zijn knieën weer vastgreep zei hij: 'En nog steeds kon het Alwoud alleen maar huilen en jammeren en was het niet in staat voor zichzelf op te komen.' Stille tranen verspreidden woede en verdriet in zijn haveloze baard. 'Ondanks zijn reusachtige omvang, leefde ook het woud in onwetendheid. Het kende alleen zichzelf en pijn, maar niet zijn eigen kolossale kracht. Geboren uit en in stand gehouden door Aardkracht, kon het Alwoud maar niet begrijpen dat Aardkracht misschien nog wel voor andere dingen kon worden gebruikt.
Zo nam de verwoesting van de bomen dus toe en groeiden de ambities van de mensheid en de Afslachters. En dit verlies bracht een tweede verlies met zich mee, dat onlosmakelijk met het eerste was verbonden, maar bitterder en dodelijker was. Bij elke boom die werd vernietigd, ging één klein vonkje van het Land-overspannende bewustzijn van het Woud verloren, een vonkje dat nooit meer hersteld of vervangen kon worden. En zo ging de wens van de Afslachters in vervulling. Naarmate de slachting van de bomen toenam, nam de kennis van het Alwoud over zichzelf af en raakte in een diepe sluimering of verdween helemaal.
Het verdriet was ondraaglijk groot.' Anele zelf leek het nauwelijks te kunnen bedwingen. Zijn stem veranderde in een rauwe kreet. 'Zelfs de bergen konden het niet verdragen. Bergtoppen verwoestten zichzelf in verdriet en protest. Deze rotspunt in de vorm van een gebroken hart is in tweeën gebroken door woede, verlies en hulpeloosheid.' Een ogenblik lang staarde hij naar de gespleten rotswanden. Hun hunkering was op hem neergedaald als een geas. Zij hadden zijn sterfelijke tong nodig, om hun oneindige verdriet te verwoorden. Langs de kloof ademde een koude wind omlaag, als een zucht van protest en verlies. Toen draaide hij opeens zijn hoofd om en leek een nieuw lied te hebben gevonden. Zijn stem zakte weg tot een fluistering, die Linden beslist niet had kunnen verstaan, als hij elk woord van zijn stenen klaagzang niet had afgebikt als een flinter obsidiaan, scherp en vastomlijnd.
'De Aarde zelf hoorde die kreet. Elk begrijpend oor op de gehele Aarde hoorde hem. En eindelijk, toen een groot deel van het Laagland al beroofd was van al haar bomen en de verwoesting van het Bovenland een aanvang had genomen, werd de kreet beantwoord.' Opeens leunde Anele naar voren en hield zijn hoofd een beetje scheef. 'Daar.' Met een trillende, knoestige vinger wees hij naar het midden van de puinhelling. 'Daar staat het geschreven - de komst van de Elohim.'
De avondgloed vulde zijn maanstenen ogen. 'Vele eeuwen na de opkomst van de Afslachters, op een moment dat het bewustzijn van het Alwoud tot bijna niets was geslonken, arriveerde er een wezen, zoals de bomen nog nooit hadden gezien, een wezen dat zong over leven en kennis, over een geheimzinnige kracht, waar zelfs een Afslachter niet tegenop kon. En over vergelding. Waarom de Elohim toen kwam en niet eerder, voordat er zoveel verloren was gegaan, kunnen deze stenen niet bevatten. Het enige wat vaststaat is dat ze kwam - of hij, want de Elohim zijn vreemd en een dergelijk onderscheid beschrijft hen niet goed. En met haar lied ontwaakten de overgebleven hectaren woud en vonden hun kracht.' Dit deel van het verhaal had Linden al eens eerder gehoord. Findail de Aangewezene had het aan boord van Sterrevaarts Juweel aan de verzamelde Nasporing voor de Ene Boom verteld. Toch luisterde zij aandachtig. Anele wekte een indruk van dringende noodzaak, die zij niet kon benoemen, maar evenmin kon negeren. 'De bomen,' zei hij tegen de aanstormende schaduwen, 'konden zich niet verweren en ook niet vluchten. Hun ledematen waren niet geschikt om staal en vuur te hanteren.' Findail had gezegd: Een boom weet wat liefde is, voelt pijn en kan het uitschreeuwen, maar heeft nauwelijks middelen om zich te verdedigen. 'Niettemin was het restant waakzaamheid dat overbleef, naar menselijke maatstaven, gigantisch en de kracht, die ermee gepaard ging al evenzeer. Nu het Alwoud dus daadwerkelijk iets kon doen, richtte het zijn haat en woede niet tegen de dove onwetendheid van de mensheid, maar tegen de Afslachters.
De bomen waren niet zuinig met hun nieuw gevonden macht. De Elohim had over vergelding gesproken en zij was invloedrijker dan welke Afslachter dan ook. Haar wezen gaf hun de macht te ontkennen. Met behulp van Aardkracht zetten zij haar vast in boeien van steen aan de grens van Landsdiep, als een barricade, een afweermiddel, tegen de Afslachters. En de kracht van hun wijdvertakte wilskracht was zo groot, dat zolang zij leefde, zolang er ook nog maar iets van haar resteerde, moksha, turiya en samadhi volledig uit het Bovenland waren verbannen. Geen enkele Afslachter, in welke gedaante dan ook, kon die barricade passeren, om de restanten van het Alwoud te bedreigen.'
Daar hield Anele op, hoewel het verhaal nog niet was afgelopen. Hij was de draad van de herinnering in het graniet kwijtgeraakt, of anders haperde zijn vermogen om de herinnering waar te nemen. Toch was Linden nog helemaal in de ban van het verhaal. Toen hij niet verder ging, maakte zij het verhaal voor hem af, alsof ook zij door de nood van de bomen was vastgezet in steen.
'Maar dat is nog niet alles,' vervolgde zij. 'De mensen hielden niet zomaar op met het kappen van bomen, omdat de Afslachters hen er niet meer toe konden aanzetten.' Dit had Covenant haar verteld. 'De bomen hadden hen gespaard, maar ze waren nog te onwetend om dat te begrijpen. De gewone mensen gingen gewoon door met hakken en verbranden, overal waar zij meenden meer open plekken nodig te hebben. Wat zij niet wisten,' niet konden weten, 'was dat zij bezig waren de geest van het Alwoud te vermoorden. Dus gingen de bomen nog een stapje verder. Nadat zij de onheilspellende "Colossus van de Waterval" hadden gevormd, gebruikten zij datgene wat zij van de Elohim hadden geleerd om de Woudvesters te creëren, die de laatste wouden moesten beschermen.' Het Morinmos Woud tussen de Donderberg en de Vlakte van Ra. Het donkere Woud van Grimmerdoor ten oosten van Luststeen. De dodelijke Worgende Diepte rond de flanken van Melenkurion Luchtweer. Het Reuzenwoud langs de grenzen van Zeebereik. 'Omdat wij mensen ons het grootste deel van de tijd niet bekommeren, om wat wij de wereld aandoen.' Toen moest ook zij stoppen. Ze had tijd nodig om te bidden, dat het einde van de Zonnevloek en de creatie van een nieuwe Staf van Gerechtigheid iets van het kwaad dat de mens had aangericht, ongedaan hadden gemaakt, dat het Land weer over voldoende levenskracht beschikte, om de groei van nieuwe wouden mogelijk te maken. 'Zo zou het gegaan kunnen zijn,' verzuchtte Anele in de toenemende kilte. 'Die kennis staat hier niet geschreven.' Even later kwam Liand in beweging. Hij stond op en verzamelde de voedselresten en de waterzakken. 'Niemand herinnert het zich.' Zijn stem klonk even verbitterd als Aneles' verhaal. 'De Meesters spreken er niet over. Deze schat van het verleden, deze herinnering aan de glorie van weleer, houden ze helemaal voor zichzelf.' Linden kreunde inwendig. Hij had gelijk. De Haruchai hielden de mensen van het Land net zo onwetend en blind - en net zo potentieel destructief - als hun allervroegste voorouders waren geweest. Op hun eigen manier waren de Meesters misschien wel even dodelijk als de Afslachters. 'God zij dank,' mompelde zij, zich er amper van bewust dat zij hardop had gesproken, 'zijn er nog maar twee over.'
Een Afslachter kon geen gewone dood sterven. Maar samadhi Sheol was verscheurd, aan flarden gereten, door het offer van Grimmand Honninscrave en de macht van de Zandgorgoon Nom. 'Twee?' vroeg Liand verbaasd. En Anele vroeg met schorre stem: 'Meesters?' En nog eens: 'Meesters?' Linden wuifde hun vragen met een handgebaar weg. Ze was nog vol van Aneles' verhaal. 'Laat me even nadenken.' Ze zag nu in dat de gruwelijkheid van de Zonnevloek nooit volledig tot haar was doorgedrongen. O, ze had de verschrikkingen tot in het diepst van haar ziel ervaren. Haar kennis ervan was even persoonlijk als intiem. Maar ze had niet kunnen bevroeden, wat zoveel verwoesting betekende voor het vervagende bewustzijn van de bomen. Of voor Caer-Caverne, de laatste Woudvester, die meer had verloren, dan hij kon verdragen.
Het was geen wonder, dacht zij, dat hij zijn verdediging van Andelain had opgegeven, ten behoeve van Hollian en haar ongeboren kind. Hij had te veel doden gezien en had behoefte gehad aan een bevestiging van het leven. Opeens sprong Anele overeind. 'Meesters!' jammerde hij en begon wild omhoog te klauteren over de scherpe rotsen. Meesters...? Denkend aan wouden en slachtingen, krabbelde Linden nog net op tijd overeind om Staf te zien aankomen over de top van de heuvel, die haar uitzicht over de Zuidvlakte belemmerde. Hij kwam snel naderbij. Dieper wordende schaduwen verduisterden zijn gezicht. Zelfs met haar volle gezondheidsbesef, was ze nooit in staat geweest de emoties van de Haruchai te lezen. Toch was haar povere waarneming voldoende om haar de urgentie in zijn tred te laten voelen. Achter haar rende Anele angstig weg. 'Linden Avery,' snauwde Staf toen hij naderbij kwam, 'dit is waanzin.' Het timbre van zijn stem duidde op woede, maar zijn stembuigingen niet. 'Probeer je te vluchten? Waarom ben je hier dan niet ver vandaan? Terwijl jij hier draalt, zijn zij je geur al op het spoor gekomen.' Instinctief, doch zinloos, stelde Liand zich op tussen Linden en Staf. 'U bent het voor wie wij op de vlucht zijn, Meester.' Opnieuw hadden zijn naïveteit en vastberadenheid een waardigheid, waaraan zij niet kon tippen. 'Als wij hier te lang zijn gebleven, is dat omdat wij de mogelijkheid kregen een verhaal aan te horen, dat u ons hebt onthouden.' Staf negeerde hem en passeerde hem zonder enige moeite. 'Laat je proviand achter, Nederstener,' beval hij hem in het voorbijgaan, terwijl hij naar Linden toe liep. 'Jullie moeten onmiddellijk verder. De Uitverkorene heeft jouw hulp nodig.' Toen stond hij voor haar. 'Zij zijn je geur op het spoor,' zei hij nogmaals. 'Ze hebben elke mogelijkheid om terug te keren al afgesloten. Je moet je haasten,' Liand kwam Staf achterna, alsof hij de Meester op zijn nek wilde springen. Maar toen leek hij iets in Stafs' stem te horen dat hem tegenhield. '"Zij?"' hijgde hij. 'Zij?' Een seconde later draaide hij zich om en rende terug naar zijn bagage en Somo. Linden stond Staf geschokt, maar niet-begrijpend aan te staren. Ze hoorde nog steeds het geweeklaag van de bergen: in gedachten zag ze de gevelde bomen voor zich. Ze begreep niet...
Je geur...?
'Ben je het gevaar vergeten waarin je verkeert?' vroeg hij. 'Alleen kan ik hen niet de baas. Ik zal er zoveel doden als ik kan. Dat zal hen wel even tegenhouden. Misschien laten ze zich intimideren. Of misschien vind jij een schuilplaats voordat ze je aanvallen.'
'Linden!' riep Liand haar toe. 'Ren voor je leven! Wacht niet op mij!' Koortsachtig begon hij de mustang op te laden. 'Ik kom je achterna!'
'Staf?' bracht ze stomverbaasd uit. 'Wat...?'
'Linden Avery, je wordt achtervolgd door kresh.' Op zijn effen toon, klonken de woorden zo dodelijk als Afslachters.